Herhalingsweek

Herhalingsweek
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsweek

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je TAS
  • Inloggen in LessonUp
  • Als de timer is afgelopen, stop je met praten en  begint de les.
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

PTO 4
Chapitre 6 + herhaling klas 1 + 2

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

RTTI

Slide 6 - Tekstslide

Reproductie

Slide 7 - Tekstslide

Reproductie?

Slide 8 - Woordweb

Woordvolgorde in het Frans
Algemene regel: 

(plaats/ tijd) onderwerp + werkwoord(en) + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (plaats / tijd). 

Hier, nous avons regardé un film chez ma tante.

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs
Het zelfstandig naamwoord bepaalt de vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
op -ER / RE / IR

Slide 11 - Tekstslide

Er zijn 3 groepen regelmatige werkwoorden in het Frans:


- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -re

Slide 12 - Tekstslide

2 werkwoordstijden:


- le présent (ik zing / je chante)
- le passé composé (ik heb gezongen / j'ai chanté)

Slide 13 - Tekstslide


Stam + 

Slide 14 - Tekstslide

Uitgang passé composé regelmatige werkwoorden

ER = stam + é      >    j'ai regardé
IR = stam + i         >    j'ai choisi
RE = stam + u      >    j'ai vendu

Slide 15 - Tekstslide

L'indicatif présent
des verbes irréguliers
= onregelmatige werkwoorden

uit je hoofd te kennen
des verbes réguliers
= regelmatige werkwoorden

volgt een regel voor vervoeging

Slide 16 - Tekstslide

Être et avoir

Slide 17 - Tekstslide

Le passé composé 


être = j'ai été
avoir = j'ai eu

De voltooid tegenwoordige tijd


zijn = ik ben geweest
hebben = ik heb gehad

Slide 18 - Tekstslide

Leg uit: Het leren van regelmatige en onregelmatige werkwoorden is anders.

Slide 19 - Open vraag

Stampen, stampen, stampen...
vocabulaire
uitgangen van de regelmatige werkwoorden
de onregelmatige ww. être en avoir
het bezittelijk voornaamwoord
de ontkenning
de telwoorden
de woordvolgorde

Slide 20 - Tekstslide

Toepassen 1
- zet het werkwoord in de juiste tijd en vorm
- kies het juiste bezittelijk voornaamwoord
- schrijf het getal 643 voluit in het Frans
- maak de zin ontkennend (ne ... pas)
- plaats het woord in de juiste zin
- zet de dagen van de week in de juiste volgorde


Slide 21 - Tekstslide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) tante
A
son
B
sa
C
ses

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) école (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ses

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) maison
A
notre
B
votre
C
nos
D
leur

Slide 24 - Quizvraag

Regelmatig werkwoord:
Entendre - j'
A
entendre
B
entends
C
entend
D
enden

Slide 25 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 26 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 27 - Quizvraag

le présent: je (avoir) / elles (pleurer) / vous (être) / tu (entendre) / nous (finir)

Slide 28 - Open vraag

le passé composé: elles (avoir) / vous (oublier) / tu (entendre) / il (parler) / nous (être)
ils (rougir)

Slide 29 - Open vraag

Maak de zin ontkennend: Je suis allé au cinéma (ne plus)

Slide 30 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde: mardi, samedi, lundi, jeudi
A
mardi, lundi, jeudi, samedi
B
samedi, lundi, jeudi, mardi
C
lundi, jeudi, samedi, mardi
D
lundi, mardi, jeudi, samedi

Slide 31 - Quizvraag

Toepassen 2
- vertaal de woorden en zet op de juiste zin
- vertaal het bezittelijk voornaamwoord
- vertaal de ontkenning en maak de zin ontkennend (nooit)
Zet de zin in het meervoud
vertaal het werkwoord en zet het in de juiste vorm / tijd
- lees de tekst en beantwoord de vragen (in het Nederlands)
Vertaal een zin (F-N)

Slide 32 - Tekstslide

Zet de zin in het meervoud
Ma soeur habite avec sa petite cousine à Paris.

Slide 33 - Tekstslide

Zet de zin in het meervoud
Mes soeurs habitent avec leurs petites cousines à Paris.

Slide 34 - Tekstslide

Hoe maak je een (standaard)Franse zin?
De woordvolgorde bij zinnen in het Nederlands is anders dan die bij zinnen in het Frans.

Slide 35 - Tekstslide

Woordvolgorde in het Frans
Algemene regel: 

(plaats/ tijd) onderwerp + werkwoord(en) + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (plaats / tijd). 

Hier, nous avons regardé un film chez ma tante.

Slide 36 - Tekstslide

suis - vendredi - je me couche - vers - fatigué - 22.00 heures - je - et

Slide 37 - Open vraag

Inzicht
Grammatica en woordenschat in een nieuwe situatie of context
- een schrijfopdracht (jezelf voorstellen)
- een zin vertalen

maar ook bijvoorbeeld:
- het uitleggen van grammatica / regels (ga ik niet vragen)
- uitleggen waarom iets goed of fout is (ga ik niet vragen)

Slide 38 - Tekstslide

Il a arrêté le bac à cause de ses notes.

Slide 39 - Open vraag

Ce soir l'émission était marrante.

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide