MEMO PW 4.1 t/m 4.4 VWO 2

MEMO PW 4.1 t/m 4.4
Welkom klas V2A

25 april
Vragen: 30
Punten: 46
60 minuten de tijd 

Succes!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

MEMO PW 4.1 t/m 4.4
Welkom klas V2A

25 april
Vragen: 30
Punten: 46
60 minuten de tijd 

Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het begrip:

Huisnijverheid



Slide 2 - Open vraag

Wat is de betekenis van het begrip:

Urbanisatie



Slide 3 - Open vraag

Wat is het juiste begrip bij de omschrijving?

Liberalisme

Slide 4 - Open vraag

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Een democratie waarin niet de koning, maar een gekozen parlement de hoogste macht heeft.'

Slide 5 - Open vraag

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Een sociale groep in een industriële en kapitalistische samenleving, waarvan de leden ongeveer hetzelfde bezit en inkomen hebben.'

Slide 6 - Open vraag

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Met machines grote hoeveelheden van dezelfde producten maken.'

Slide 7 - Open vraag

Koning Willem II liet in 1848 een levensgroot schilderij van zichzelf in de
Eerste Kamer ophangen. Hij zei daarbij tegen de Eerste Kamerleden:

“Door de nieuwe Grondwet kan ik niet meer bij u komen, daarom wil ik u mijn portret geven, dan ben ik altijd bij u”.

Wat was de reden dat koning Willem II deze uitspraak deed?
Door de nieuwe Grondwet van 1848:
A
mocht de koning alleen nog maar Tweede Kamerleden benoemen.
B
verloor de koning veel politieke macht.
C
was de koning geen voorzitter meer van de Eerste Kamer.
D
werd de koning lid van het parlement.

Slide 8 - Quizvraag

In de prent is een boodschap te herkennen.

Welke boodschap wil de tekenaar duidelijk maken?

Slide 9 - Open vraag

Chronologievraag: Sleep de gebeurtenissen van vroeger naar later.

Vroeger
Later
Grondwet van Thorbecke.
Nederland wordt een koninkrijk. 
Koning Willem II heeft geen politieke macht meer. 
De Belgen komen in Opstand.  
Industrialisatie in Engeland.
Napoleon wordt verslagen.

Slide 10 - Sleepvraag

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'De eerste fabrieken stonden naast rivieren.'

Slide 11 - Open vraag

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'Door de komst van de stoommachine versnelde het productieproces.'

Slide 12 - Open vraag

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'Arbeiders profiteren het meest van de nieuwe uitvingen eind 19e eeuw.'

Slide 13 - Open vraag

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'De middenklasse bestond uit arbeiders.'

Slide 14 - Open vraag

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je geen uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel.

'Eén van de grondrechten uit de grondwet van 1848 is vrijheid van geloof.'

Slide 15 - Open vraag

Vul in:
Voor 1848 maakte de                                    alle wetten, na 1848 deed het                                 dit.  
Na 1848 waren er verkiezingen waarbij rijke                                           het parlement kozen. 
Vanaf 1848 kon niet de koning, maar het parlement                                   ontslaan. 
Om de                                     jaar mocht  het
                             een nieuw parlement kiezen.


                               

ministers
mannen
vier
volk
koning
parlement

Slide 16 - Sleepvraag

Lees bron.

Als je deze bron leest, zou je denken dat deze vrouw géén probleem heeft
met kinderarbeid.

Geef twee redenen waarom deze vrouw niet zou protesteren tegen het aantal werkuren van haar kinderen, óók als ze de werkdagen eigenlijk te lang vond.

Slide 17 - Open vraag

Bekijk de bron.

Hoort de bron bij Nederland vóór of na 1848.

Leg je antwoord uit aan de hand van de bron. Géén uitleg is géén punten!

Slide 18 - Open vraag

Bekijk de bron,

Is de bron een voorbeeld van huisnijverheid of van industrialisatie?
A
Industrialisatie
B
Huisnijverheid

Slide 19 - Quizvraag

Hieronder staan uitspraken over hoe Nederland nu (2024) bestuurd wordt.

Geef aan of de uitspraak na 1815 is veranderd (‘verandering’) of hetzelfde is gebleven (‘continuïteit’).
Verandering
Continuïteit 
'Nederland heeft een koning.'
'De Tweede Kamer wordt gekozen door het volk.'
'Er is een grondwet.'
'Ministers maken nieuwe wetten.'

Slide 20 - Sleepvraag

Mijn naam is:
Mijn naam is:
Mijn politieke ideeën zijn:
Mijn politieke ideeën zijn:
Liberaal
Tradities zijn belangrijk
Kiesrecht
Bang voor opstanden
Willem II
Thorbecke
Conservatief (alles houden zoals het is)
Koning minder macht

Slide 21 - Sleepvraag

Hieronder staan vier oorzaken van de industrialisatie en hun gevolgen.
Koppel elke oorzaak aan het juiste gevolg.

Fabriekseigenaren konden de lonen laag houden omdat er toch genoeg arbeiders zijn.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe omdat niet iedereen meer boer hoeft te zijn.
Ondernemers maakten vaker gebruik van huisnijverheid om goedkoop te kunnen produceren. 
Uitvinders probeerden betere machines te ontwikkelen om sneller textiel te maken.
De landbouw kon efficiënter produceren.
De vraag naar kleding steeg.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe.
Het middeleeuwse gildesysteem maakte productie in de steden duur.

Slide 22 - Sleepvraag

Leg uit het ophalen van de poepemmers, zoals je ziet in de bron,
kon zorgen voor gevaarlijke situaties.

Slide 23 - Open vraag

Veel kinderen uit arbeidersgezinnen gingen niet naar school maar werkten in fabrieken.

⇒ Voor welke groep werknemers heeft de fabrikant een voorkeur?
⇒ Geef ook een reden waarom hij die groep kiest.

Slide 24 - Open vraag

In de 19e eeuw veranderde de economie van handelskapitalisme in kapitalisme.

Leg uit wat het verschil is tussen deze twee economische systemen.

Slide 25 - Open vraag

Gebruik de bron.

Leg uit of deze bron past bij een agrarisch-stedelijke samenleving
of bij een industriële samenleving.


Slide 26 - Open vraag

Gebruik de bron.

Leg uit welk hedendaags probleem een gevolg is van de ontwikkeling in de bron.

Slide 27 - Open vraag

Gebruik de bron.

Leg uit met welk nieuw, wetenschappelijk inzicht deze tekenaar de spot drijft.

Slide 28 - Open vraag

Hieronder staan drie wetten die de regering rond 1900 invoerde in Nederland.
Welke wet is een voorbeeld van een sociale wet? Leg je antwoord uit.
1: De Ongevallenwet van 1901: iemand die gewond raakte tijdens het werken, kreeg steun van de overheid.
2: De Mijnwet van 1901: deze wet bepaalde dat er meer kolen uit de mijnen van Limburg mochten worden gehaald.
3: De Antistakingswet van 1903, die alle ambtenaren verbood om te staken.

Slide 29 - Open vraag

Het Kinderwetje van Van Houten werd ingevoerd door een liberale politicus.

In welk jaartal gebeurde dit?
A
1830
B
1848
C
1874
D
1895

Slide 30 - Quizvraag

Het Kinderwetje van Van Houten werd ingevoerd door een liberale politicus.

Leg uit waarom liberalen deze wet wilden invoeren.


Slide 31 - Open vraag

Klaar en ingeleverd?
Lees de oriëntatie van H5.

Maak de opdrachten van de oriëntatie. 

Slide 32 - Tekstslide