2E Vrijdag 28 oktober oefenles toets

GOEDEMORGEN 
Boek, schrift, agenda, pen op tafel.


timer
2:00
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

GOEDEMORGEN 
Boek, schrift, agenda, pen op tafel.


timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

WAAR WAREN WE?

TOETS IS MAANDAG 1 NOVEMBER

H1.4: Schrijven en formuleren
H1.7 Grammatica
H.1.8 Spelling


Slide 2 - Tekstslide

Programma
Pizza Maffia lezen                                     
Oefening leestekens           
Stof doornemen voor toets
Kennisquizzz


LESDOEL; NA DE LES WEET JE WAT JE NOG MOET LEREN VOOR DE TOETS!

Slide 3 - Tekstslide

PIZZA MAFFIA
Lees mee, zorg dat je weet waar we zijn!

Slide 4 - Tekstslide

Toets: wat moet je kunnen
  • Je kent de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp en je kan zinsdeelstrepen zetten
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.  
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord benoemen 
  • Je kunt leestekens en aanhalingstekens gebruiken 
  • Je kunt al deze vaardigheden gebruiken om een goede zakelijke brief te schrijven en daarin de alinea’s goed op te bouwen.  

Slide 5 - Tekstslide

Oefening leestekens H1.8
Voeg leestekens aan het tekstje toe.
Werk stil en zelfstandig, dan leer je het meest.

timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Voorbereiden quizz
Neem de leerteksten van H1.4, H1,7 en H1.8 nog eens door. 
Maak eventueel samenvattingen in je schrift. 



timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie iets in doet in de zin.
D
... vertelt wat iets doet in een zin.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Toledo en meneer Vriesema leggen het onderwerp uit.
A
Mevrouw Toledo
B
Mevrouw Toledo en meneer Vriesema
C
meneer Vriesema
D
het onderwerp

Slide 11 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + persoonsvorm
B
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
C
Werkwoordelijk gezegde + onderwerp
D
Onderwerp + persoonsvorm + wie/wat

Slide 14 - Quizvraag

Een zin heeft altijd een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 19 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 21 - Quizvraag

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 22 - Quizvraag

Stappenplan
Plaats de zinsdelen in de juiste volgorde, hoe je een zin moet ontleden.
gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdeelstrepen
lijdend voorwerp

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is van toepassing op een zakelijke brief?
A
informele taal
B
formele taal
C
persoonlijke taal
D
je- vorm

Slide 24 - Quizvraag

Alinea's in een zakelijke brief maak je door:
A
Een regel wit.
B
Inspringen.
C
Ophouden in een zin.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 25 - Quizvraag

In de tekst van een zakelijke brief gebruik je geen alinea’s.
A
Waar: je schrijft alles achter elkaar zonder witregels.
B
Niet waar: je gebruikt 3 alinea’s: inleiding , kern en een afsluiting.
C
Niet waar: je gebruikt 2 alinea's: inleiding en kern

Slide 26 - Quizvraag

Hoe spreek je iemand aan in een zakelijke brief?
A
Met je
B
met u
C
Je en u mag beide
D
Met fakka of mattie

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een goede aanhef voor een zakelijke brief?
A
geachte Mevrouw Blankers
B
Beste Joost
C
Geachte heer Van der Sloot,
D
geachte heer van der Sloot,

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een goede afsluiting voor een zakelijke brief?
A
Groetjes
B
Liefs
C
Met vriendelijke groet,
D
Hoogachtend,

Slide 29 - Quizvraag

Hij verdedigt zich met zijn vuisten!
Wat is het WG?
TIP!
Bij verplichte wederkerende werkwoorden hoort het wederkerend voornaamwoord bij het WG
Bij toevallig wederkerende werkwoorden niet.
A
verdedigt
B
verdedigt zich

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het wederkerig werkwoord in de volgende zin:

Het voetbalteam herpakte zich in de rust en won de wedstrijd alsnog.
A
het voetbalteam
B
herpakte zich
C
in de rust
D
won de wedstrijd

Slide 31 - Quizvraag

Is zich schamen een wederkerend werkwoord?

Ze schaamt zich niet voor de rommel in haar kamer
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Vorige       week       heeft       Marieke       aan       haar      moeder       een      mooi      cadeau         gegeven.
Verdeel de zin in zinsdelen door op de juiste plekken een zinsdeelstreep te slepen.

Slide 33 - Sleepvraag

Wat is de term voor alle leestekens?
A
punctualiteit
B
interpellatie
C
interpunctie

Slide 34 - Quizvraag

In de inleiding van de zakelijke brief..
A
Stel je jezelf voor.
B
Leg je uit wat het probleem is.
C
Bedank je alvast voor de reactie.
D
Geef je informatie.

Slide 35 - Quizvraag

De eerste stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 36 - Quizvraag

De tweede stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 37 - Quizvraag

De derde stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 38 - Quizvraag

Welke van de onderstaande zinnen hoort niet in een zakelijke brief?

A
Met vriendelijke groet,
B
Graag wil ik informeren of ik me nog kan inschrijven.
C
Ik hoop gauw een reactie te ontvangen.
D
Ik ben blij dat je wat vrolijker bent nu.

Slide 39 - Quizvraag

In de kern van een zakelijke brief zet je...
A
Het onderwerp, heel kort
B
waarom je de e mail schrijft
C
wat je wil weten of informatie die je wil geven.
D
jouw naam en adres

Slide 40 - Quizvraag

Doe de zinsdeelproef. Staan de zinsdeelstrepen correct?

De mentor / herkent / de leerlingen van de brugklas / meteen.

A
ja
B
nee

Slide 41 - Quizvraag

Hoe eindig je een zakelijke brief?
A
Met vriendelijke groet,
B
Groetjes

Slide 42 - Quizvraag

TOETS GAAT MAKKELIJK LUKKEN
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 44 - Tekstslide