Chapitre 5: het delend lidwoord


  • Bron D --> Delend lidwoord 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


  • Bron D --> Delend lidwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Article partitif (Delend Lidwoord)
Bron D



Gebruik je wanneer je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt.
Du , De la,  De l',  Des

Slide 2 - Tekstslide

Article partitif (Suite).  Page 22
Ik eet kaas                    Je mange du fromage
Ik eet pizza                   Je mange de la pizza
Ik eet andijvie.            Je mange de l'endive.
Ik eet spinazie            Je mange des épinards

Slide 3 - Tekstslide

Ik eet wortels
A
Je mange de la carotte
B
Je mange les carottes
C
Je mange des carottes

Slide 4 - Quizvraag

Wij drinken koffie.
A
Nous buvons café.
B
Nous buvons du café.
C
Nous buvons le café.

Slide 5 - Quizvraag

Hij eet chocolade.
A
Il mange chocolat.
B
Il mange du chocolat.
C
Il mange le chocolat.

Slide 6 - Quizvraag

Ik drink cola.
A
Je bois du coca.
B
Je bois le coca.
C
Je bois de coca.

Slide 7 - Quizvraag

Article partitif 
Na een woord van hoeveelheid krijg je de/d' i.p.v. een delend lidwoord. 
Je bois un litre d'eau
J'ai acheté un kilo de fromage.
Il a mangé beaucoup de viande. 
Je vous donne une bouteille d'eau.

Slide 8 - Tekstslide

Zij eet veel vlees.
A
Elle mange beaucoup de la viande.
B
Elle mange beaucoup de viande.
C
Elle mange beaucoup du viande.
D
Elle mange beaucoup la viande.

Slide 9 - Quizvraag

Hij heeft een glas water besteld.
A
Il a commandé un verre d'eau.
B
Il a commandé un verre de l'eau.
C
Il a commandé l'eau.
D
Il a commandé un verre eau.

Slide 10 - Quizvraag

Article partitif 
Na de werkwoorden:
Aimer,adorer, préférer en détester komt een bepaald lidwoord (Le, La, L' of les).
Ik hou van kaas = J'aime le fromage

Slide 11 - Tekstslide

Ik drink een liter cola per dag.
A
Je bois un litre le coca par jour.
B
Je bois un litre de coca par jour.
C
Je bois un litre du coca par jour.

Slide 12 - Quizvraag

Ik hou van cola.
A
J'aime le coca.
B
J'aime du coca.
C
J'aime de coca.

Slide 13 - Quizvraag

Zij eten vis maar ik heb een hekel aan vis.
A
Ils mangent du poisson mais moi, je déteste le poisson.
B
Ils mangent le poisson mais moi je déteste du poisson.
C
Ils mangent le poisson mais moi je déteste le poisson.

Slide 14 - Quizvraag

Article partitif 
Met een ontkenning: ne... pas, n'.... pas, ne .... jamais...

Ik eet geen kaas = Je ne mange pas de fromage
Hij wilt geen water meer = Il ne veut plus d'eau

DE of D'



Slide 15 - Tekstslide

Je ne bois pas ______ coca.
A
du
B
le
C
de

Slide 16 - Quizvraag

Il n'y a pas _____ soleil aujourd'hui.
A
du
B
de
C
le
D
de la

Slide 17 - Quizvraag

Je n'aime pas l'ail
A
de l'
B
du
C
le
D
l'

Slide 18 - Quizvraag



'Ik wil drie hamburgers.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je veux trois des hamburgers
B
Je veux trois hamburgers.

Slide 19 - Quizvraag



'Ik ontbijt met kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je déjeune avec du fromage.
B
Je déjeune avec le fromage.

Slide 20 - Quizvraag



'Wil je kip?'
Delend lidwoord gebuiken? Ja!

Maar wel: du, de, de la, of des.
Waar kijk je naar?
A
Tu veux du poulet ?
B
Tu veux des poulet ?
C
Tu veux de la poulet ?
D
Tu veux de l'poulet ?

Slide 21 - Quizvraag



'Heb je jam gegeten?'
Kies het juiste antwoord.
A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 22 - Quizvraag



'Heb je de jam gegeten?'
Kies het juiste antwoord.
Let op!
A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 23 - Quizvraag



'Ik ontbijt met kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je déjeune avec du fromage.
B
Je déjeune avec le fromage.

Slide 24 - Quizvraag



'Op de markt koop ik kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Au marché, j'achète du fromage.
B
Au marché, j'achète le fromage.

Slide 25 - Quizvraag



'Ik heb de kaas opgegeten.'
Kies de juiste vertaling
(staat er een lidwoord? Ja!)
A
J'ai mangé le fromage.
B
J'ai mangé du fromage.

Slide 26 - Quizvraag



'Na een hoeveelheidswoord gebruik je altijd: de of d'.
A
Goed
B
Fout.

Slide 27 - Quizvraag



'Na een ontkenning krijg je in het frans 'de' of 'd''.
Kies de juiste vertaling.
A
Goed
B
Fout.

Slide 28 - Quizvraag



'Na een ontkenning krijg je in het frans 'de' of 'd''.
Kies de juiste vertaling.
A
Goed
B
Fout.

Slide 29 - Quizvraag



'Er is geen olie meer.'
Kies de juiste vertaling. (ontkenning en delend lidwoord)
A
Il n'y a plus d'huile.
B
Il n'y a plus de l'huile.

Slide 30 - Quizvraag



'Ik wil een kilo appels'

Kies de juist vertaling.
A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 31 - Quizvraag



Na getallen gebruik je geen delend lidwoord. Bijvoorbeeld:
drie appels = trois pommes
A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 32 - Quizvraag


Na de werkwoorden aimer, préférer en détester gebruik je altijd het bepaald lidwoord:
le, la of les
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag


Aimer, préférer en détester
'ik houd van kip'
choississez la bonne traduction
A
J'aime du poulet.
B
J'aime le poulet.

Slide 34 - Quizvraag


Aimer, préférer en détester
'ik houd van de hamburgers van MacDonalds'
choississez la bonne traduction
A
J'adore les hamburgers de McDo.
B
J'adore des hamburgers de McDo.

Slide 35 - Quizvraag