Aussehen - Kapitel 8 2HV

Aussehen - Kap. 8 - Van Rijssen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aussehen - Kap. 8 - Van Rijssen

Slide 1 - Tekstslide

Welke van deze werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, dürfen
D
gehen, stehen, geben

Slide 2 - Quizvraag

ich (müssen)

Slide 3 - Open vraag

(Modalverben): ik moet - weet - mag
A
ich musst - weist - darf
B
ich muss - weiß - darft
C
ich muss - weiß - darf
D
ich musse - weiß - darf

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent müssen?

Slide 5 - Open vraag

(Müssen)
Harry ....

Slide 6 - Open vraag

müssen: du ___________

Slide 7 - Open vraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
können
kannst
kann
könnt
können
können
kann

Slide 8 - Sleepvraag

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie
können
konnte
konnte
konntest
konnten
konnten
konntet

Slide 9 - Sleepvraag

 mögen = houden van
timer
1:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mag
magst
mag
mögen
mögt
mögen
möge
mögst

Slide 10 - Sleepvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mögen= lusten, houden van, iemand mogen
magst
mag
mögt
mögen
mögen
mag

Slide 11 - Sleepvraag

können
mögen
dürfen
müssen
kunnen
moeten
mogen, toestemming hebben 
houden van
eten lusten
leuk vinden
iemand mogen

Slide 12 - Sleepvraag

mogen
aardig vinden
kunnen
moeten
durven
dürfen
können
mögen

Slide 13 - Sleepvraag

die Frisur =
A
de krullen
B
het kapsel
C
de hoofddoek
D
blond

Slide 14 - Quizvraag

die Hose=
A
de capuchon
B
de broek
C
de trui
D
de blouse

Slide 15 - Quizvraag

die Locken =
A
het haar
B
de lokken
C
de krullen
D
het kapsel

Slide 16 - Quizvraag

die Kette=
A
het jack
B
de oorbel
C
de ring
D
de ketting

Slide 17 - Quizvraag

der Stiefel =
A
de schoen
B
de laars
C
de schoenen
D
de laarzen

Slide 18 - Quizvraag

die Kapuze
A
de jurk
B
het uiterlijk
C
de capuchon
D
de spijkerbroek

Slide 19 - Quizvraag

anziehen =
A
dragen
B
eruitzien
C
aantrekken
D
aan hebben

Slide 20 - Quizvraag

der Pullover=
A
de blouse
B
de broek
C
de trui
D
het shirt

Slide 21 - Quizvraag

das Kleid =
A
het kleed
B
de jurk
C
de rok
D
de rokjes

Slide 22 - Quizvraag

das Aussehen
A
eruit zien
B
aantrekken
C
het uiterlijk
D
de wens

Slide 23 - Quizvraag