oefentoets hersenen fpz

oefentoets hersenen fpz

Veel succes!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 3,4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

oefentoets hersenen fpz

Veel succes!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Autonome zenuwstelsel
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je parasympathische zenuwstelsel overheerst, dan is het lichaam...
A
in rust
B
in actie

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het sympatisch zenuwstelsel zorgt voor een reactie bij stress en inspanning
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Haloperidol
A
een medicijn waarmee delier kan worden voorkomen
B
veroorzaakt een delier
C
Een rustgevend medicijn die de symptomen bestrijden
D
antibiotica

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is epilepsie?
A
hersenaandoening waarbij aanvallen optreden
B
ik weet het niet
C
hartaandoening waarbij aanvallen optreden
D
longembolie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vormen van epilepsie zijn er?
A
Clonische, tonische en antonische epilepsie
B
Partiele en complexe epilepsie
C
Gegeneraliseerde epilepsie en status epilepticus
D
Partiele en gegeneraliseerde epilepsie

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Epilepsie: Bij partiële aanvallen is de patiënt bij bewustzijn
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij gegeneraliseerde epilepsie treedt de verstoring in beide hersenhelften op
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Epilepsie is een aandoening waarbij er kortsluiting is in de hersenen, door teveel prikkels.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie bij migraine is vaak?
A
verapamil
B
sumatriptan
C
simvastatine
D
enalapril

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

patiënten met een hartafwijking mogen geen triptanen gebruiken. Soms wordt dit bij ernstige migraine toch voorgeschreven. Hoe noem je dit?
A
contra indicatie
B
relatieve contra indicatie
C
absolute contra indicatie

Slide 12 - Quizvraag

Om een aanval te stoppen kunnen triptanen worden gegeven ( deze medicatie hoeven de studenten niet te leren) 
Als je last hebt van je hart mag je geen triptanen gebruiken
  Bij ernstige hart- en vaatziekten mag je geen triptanen.

Bij bijvoorbeeld een hartinfarct of ernstig verhoogde bloeddruk
Maar ook wanneer de patiënt een hersenbloeding heeft gehad
Heel soms wordt toch behandeld met een triptaan met een aangepaste dosis.
Het is dus een relatieve contra indicatie

Welk geneesmiddel valt onder de groep anti-epileptica?
A
Sertraline
B
Fentanyl
C
Dopamine
D
Carbamazepine

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kinderen hebben geen migraine
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

kinderen kunnen ook migraine hebben.​
Meisjes / vrouwen hebben vaker migraine
Hele jonge kinderen hebben vaak nog geen migraine, als een kind jonger is dan 6 jaar dan naar huisarts, dit begint vaak pas rond 10 jaar
Wat is een klacht van migraine?
A
Aanvallen van 4-72 uur
B
Hoofdpijn meestal aan 1 kant van het hoofd
C
Misselijkheid en braken
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

migraine:
Een profylactische behandeling wordt ingezet om een aanval te stoppen
A
juist
B
onjuist
C
weet ik niet

Slide 16 - Quizvraag

Fout:
Een profylactische behandeling wordt gebruikt om aanvallen te voorkomen.
Er wordt bij de profylactische behandeling ook gekeken naar de ernst van de aanvallen en of ze goed te behandelen zijn
De oorzaak is van aanvallen is niet bekend dus er kan dus niet causaal worden behandeld.


Wat is de ziekte van Parkinson?
A
Een auto-immuunziekte.
B
Een aandoening van het zenuwstelsel.
C
Een vorm van kanker.
D
Een infectieziekte veroorzaakt door bacteriën.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de relatie tussen dopamine en Parkinson?
A
Mensen met Parkinson hebben een tekort aan dopamine in de hersenen
B
Mensen met Parkinson hebben teveel dopamine in de hersenen
C
Mensen met Parkinson hebben een allergie voor dopamine
D
Dopamine heeft geen invloed op Parkinson

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertigo is...
A
reisziekte
B
draaiduizeligheid
C
oorsuizen
D
slaapziekte

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het beste bij draaiduizeligheid?
A
Het gevoel hebben dat de wereld om je geen draait
B
Misselijk, duizelig en het gevoel van flauwvallen
C
Wankel op de benen, gevoel van evenwicht verliezen
D
Licht in het hoofd, gevoel van flauwvallen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een delier?
A
een vorm van dementie
B
een acute verwardheid die in een langzame tijd is ontstaan
C
een acute verwardheid die in een korte tijd ontstaat
D
depressieve gevoelens met suïcidale gedachten

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ziekte van Alzheimer is een vorm van dementie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij Apraxie ...
A
kun je woorden niet meer vinden
B
Begrijp je de ander niet
C
weet je niet wat je met het voorwerp moet
D
weet je niet welke volgorde je moet

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij Agnosie ...
A
kun je woorden niet meer vinden
B
Begrijp je de ander niet
C
weet je niet wat je met het voorwerp moet
D
weet je niet welke volgorde je moet

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een afasie kan een gevolg zijn van een CVA. Wat is een afasie?
A
taalstoornis
B
onvermogen om objecten te herkennen
C
problemen met de volgorde van handelingen
D
verminderd vermogen om nieuwe informatie te leren

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige mensen met dementie herkennen
personen, voorwerpen en geuren niet meer,
ondanks goed werkende zintuigen.

Hoe wordt dit symptoom genoemd?
A
Agnosie
B
Afasie
C
Apraxie
D
Apersonie

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Methadon kan ook gebruikt worden bij ...?
A
pijn rondom operaties
B
heroïneverslaving
C
matige pijn
D
Collitus Ulcerosa

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een paniekstoornis?
A
De cliënt ervaart een korte maar hevige angst.
B
De cliënt krijgt geen lucht / voelt zich benauwd.
C
De cliënt valt met regelmaat flauw.
D
De cliënt is angstig om naar buiten te gaan.

Slide 28 - Quizvraag

Bij een paniekstoornis raakt de cliënt regelmatig in paniek.
De angst voor een paniekaanval kan zijn/haar leven gaan beheersen.

Mensen met een paniekstoornis zijn vaak bang voor situaties waarin zij een paniekaanval kunnen krijgen.
Welke stof is verslavend in een sigaret?
A
Koolstofmonoxide
B
Nicotine
C
Teer

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Depressie is een
A
Angststoornis
B
Persoonlijkheids-stoornis
C
Stemmingsstoornis
D
Eetstoornis

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ADHD is een
A
leerstoornis
B
gedragsstoornis

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ADHD?
A
Aandacht tekort Hyperactiviteit stoornis
B
Gedragsstoornis waarbij kinderen heel druk kunnen zijn
C
Attention Deficit Hyperactivity Disorder
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen TCA & SSRI
A
De bijwerkingen
B
SSRI=1e keuze
C
Beide antwoorden zijn juist
D
Beide antwoorden zijn onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een zorgvrager met OCS heeft
A
angst voor het onbekende
B
achterdocht
C
dwanggedachten en handelingen
D
last van trauma's

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een gegeneraliseerde angststoornis bedoelen we
A
angst voor spinnen
B
een langeretijd piekeren /piekerstoornis
C
angst met wanen en hallucinaties
D
straat/plein vrees

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welke andere indicaties wordt Naltrexon niet voorgeschreven?
A
Alcoholverslaving
B
Ziekte van Parkinson
C
Nicotineverslaving
D
Opioïdverslaving

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drugsverslaving kan zowel geestelijk als lichamelijk zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies