Voltooid tegenwoordige tijdVoorbeelden
1. J'ai voyagé - ik heb gereisd
2. Elle a pris (l'avion) - zij heeft (het vliegtuig) genomen
3. Nous avons vu (la mer) - we hebben (de zee) gezien.
4. On a mangé (des fruits de mer) - we hebben (schelpdieren) gegeten.