– oorzaak en gevolg
Een feit of voorval heeft een ander feit of voorval tot gevolg.
Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat (gevolg en standpunt). Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld (oorzaak en argument).
– overeenkomst en vergelijking
Als je iets met elkaar vergelijkt, kunnen er overeenkomsten, maar ook verschillen zijn.
Voorbeeld:
De prijzen voor kaartjes van voetbalwedstrijden zijn dit jaar bijna niet gestegen. Ik verwacht dan ook niet dat de tickets voor theatervoorstellingen duurder zullen worden. Dat gebeurde de afgelopen jaren immers ook niet (= overeenkomst).
– voorbeelden
Een standpunt wordt ondersteund met argumenten die bestaan uit voorbeelden.
Voorbeeld:
Als je griep hebt, moet je daar eerst zelf wat aan proberen te doen voordat je de dokter raadpleegt (standpunt). Zo voel ik me al een stuk beter als ik een paar paracetamols neem. (argument= voorbeeld).
– voor- en nadelen
Je vergelijkt de voordelen met de nadelen en velt daarna een oordeel.
Voorbeeld:
Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. (standpunt). Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen. (argumenten = voordelen).
Je raakt dan misschien wel wat contacten met leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker. (oordeel)
– kenmerk of eigenschap.
Je noemt een kenmerk of een eigenschap dat/die je standpunt ondersteunt.
Voorbeeld:
Je moet handschoenen gebruiken als je een anti- kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken (standpunt). Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen (eigenschap).