Spaans generiek CJ unidad 2

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1,2

Spaans unidad 2 CJ

 La gramática

Verbos -AR-ER -IR

Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER

Weet je de regel nog?

pag. 18 + 28

¿Marta, tú ........ inglés?

1. hablas
2. habla
3. hablar

Yo .................. español

1. estudiar
2. estudio
3. estudiamos

Vul de juiste vorm van het werkwoord in

(Nosotros, beber) agua.

Sara (abrir) la puerta

¿Dónde (vosotros, vivir)?

(Nosotros, vivir) en Miami

(Yo, vivir) en Haarlem

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

HABLO

BAILO

CANTA

BAILAN

ESCUCHAS

TOCAMOS

ESCUCHÁIS

BAILA

HABLAN

CANTAMOS

ESTUDIÁIS

HABLAS

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

VIVÍS

VIVIMOS

ESCRIBE

VIVO

COMPARTO

ESCRIBIMOS

COMPARTEN

VIVES

ESCRIBEN

VIVE

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

COMO

APRENDES

BEBES

CORREMOS

VENDEN

APRENDEMOS

VENDÉIS

BEBE

COMEMOS

VENDO

APRENDEN

COME

CORRE

BEBÉiS

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 

Zet de juiste bij elkaar.

comer

bailar

hablar

vivir

cantar

ir

vender

escuchar

escribir

compartir

beber

tocar

schrijven

gaan

dansen

drinken

praten

leven, wonen

luisteren

eten

instrument bespelen, aanraken

delen

zingen

verkopen

Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in:

Buenos días,                      Ana Soria.

           de Bolivia.

                           muy bien inglés  y   alemán.

Pero                     en Barcelona.

soy

hablo

me llamo

vivo

Welk werkwoord gebruik je als je leeftijd wilt zeggen

1. ser
2. estar
3. tener
4. cocinar

¿Cuántos años .........?

1. tienes
2. eres
3. es

Zeg in een hele zin hoe oud je bent.

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen

ESTAR -> tijdelijke staat

Ser

- eigenschap

- verandert niet

- beroep

Estar

- zich bevinden

- tijdelijk

De werkwoorden 'ser' en 'estar' (pag. 40)

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.

1. es
2. está
3. ser
4. eres

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano

1. está
2. es

Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij een

1. werkwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijwoord

Noem zoveel mogelijk Spaanse bijvoeglijk naamwoorden

De mooie auto

1. El bonito coche
2. El coche bonito

Hartelijk dank

1. Muchos gracias
2. Muchas gracias

de blauwe huizen

1. Las casas azuls
2. Las casas azul
3. Las casas azules
4. Las casas azulas

Schrijf op (in hele zinnen): hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont en waar je vandaan komt.

Wat betekent het Spaanse woord
'hay'

Er is een hotel

1. Está un hotel
2. Es un hotel
3. Hay un hotel

Het hotel is in Madrid

1. El hotel está en Madrid
2. El hotel es en Madrid
3. El hotel hay en Madrid

Ik ben in Barcelona

1. Yo soy en Barcelona
2. Yo es en Barcelona
3. Yo estoy en Barcelona

Ik ken hoofdstuk 2

ja

een beetje

nee