Functiewoorden, h6

Functiewoorden
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 4 - Tekstslide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 5 - Tekstslide

Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. 

Slide 6 - Tekstslide

Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen.

Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 7 - Tekstslide

Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie.

Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 8 - Tekstslide

Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 9 - Tekstslide

Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de tekst. Dit duid je aan met een functiewoord
In hoofdstuk 5 & 6: aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking, verklaring, afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping en vraagstelling

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
Vul het schema in tweetallen in. Je mag je telefoon gebruiken om info op te zoeken. 

15 min, zachtjes overleg

Slide 11 - Tekstslide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 12 - Quizvraag

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 13 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 14 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 15 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 16 - Quizvraag

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 17 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 18 - Quizvraag

Definitie
A
Precieze omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 19 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 20 - Quizvraag

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag:

Maak opdracht 1 van h5 en opdracht 1 van h 6!

Veel succes!

Slide 23 - Tekstslide

Ik weet wat functiewoorden zijn
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik vind dat roken slecht is.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe noemen we de zin 'Ik vind dat roken slecht is.'?

(standpunt/argument/weerlegging)

Slide 26 - Open vraag

aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.

Slide 27 - Sleepvraag

voorbeeld
definitie
tegenwerping
Meeroken betekent dat je tabaksrook van een ander inademt.
Maar een sigaretje is wel lekker.
Je kunt bijvoorbeeld een slecht gebit krijgen.

Slide 28 - Sleepvraag

oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.

Slide 29 - Sleepvraag

samenvatting
uitwerking
verklaring
Groepsdruk kan ontstaan door de onzekerheid van pubers.
Al met al heeft roken gevolgen voor je gezonheid, voor je portemonnee en voor je relaties.
Een verslaving kun je omschrijven als het niet meer zonder iets kunnen, zowel fysiek als mentaal.

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een tegenargument
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een anekdote?
A
een grappig en herkenbaar verhaaltje
B
een reden om ergens over te schrijven
C
een bepaalde vraag
D
een constatering

Slide 32 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 33 - Quizvraag

In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag! 
Maken: opdracht 2 en 3 van lezen h5. 
In stilte
20 min
Klaar? Haal een woordzoeker op!

Slide 35 - Tekstslide