Rust in de klas, ruimte om te leren. Iedereen heeft recht op concentratie.
Meer tijd over voor leuke dingen.
Uitleg start les
Wekker (3 min.) om uit te razen en rust te pakken.
Slide 3 - Tekstslide
Regels
Tijdens de uitleg ben je stil! (stoplicht op rood). Onderbreek je me? Dan naam op bord.
Geen reactie of discussie!
Naam op het bord en nogmaals storen? Uitroepteken achter je naam. Volgende dag om 8.00 uur bij mij melden om een half uur te lezen.
Slide 4 - Tekstslide
Regels
Als ik om stilte vraag tijdens de les, dan wacht ik niet. Je bent stil.
Naam van het bord? Dat kun je verdienen door verder goed mee te werken en stil te zijn als dit moet! Vraag er niet naar.....tijdens / aan het eind van de les beslis ik welke naam er vanaf gaat.
Slide 5 - Tekstslide
Regels
Stoplicht op oranje?
Nu mag je ZACHTJES overleggen met je buurman / buurvrouw.
Tocht te druk in de klas? Dan tien minuten stoplicht op rood.
Slide 6 - Tekstslide
Spelling
Herhalen spellingsregels:
Hoofdletters
Punten
Laatste letter -d of -t
Bijvoeglijk naamwoord
Meervoud
Verkleinwoorden
Lesdoel
Slide 7 - Tekstslide
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e):
– lekker: een lekker dessert; het lekkere dessert.
– lang: een lang verhaal; het lange verhaal.
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: houten, papieren, wollen, maar niet altijd (een nylon tas).
Slide 8 - Tekstslide
Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): lief → lieve; naïef → naïeve.
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): grijs → grijze; serieus → serieuze.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.
Slide 9 - Tekstslide
Zo maak je een meervoud
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten: vriend → vrienden; wielrenner → wielrenners.
Let op: soms moet je daarnaast...
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): brief → brieven
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): gans → ganzen
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: jas → jassen
een a, e, o of u (klinker) weghalen: muur → muren
Slide 10 - Tekstslide
Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten: haak → haakje; rups → rupsje.
Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken, zoals -pje; -tje; of -etje:
- bloem → bloempje; schuim → schuimpje
- tuin → tuintje; grasmaaier → grasmaaiertje
- wandeling → wandelingetje; bel → belletje
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je soms de -g vervangen door een -k: koning → koninkje; vergoeding → vergoedinkje.
Slide 11 - Tekstslide
Maak met je buurman/vrouw een zin met al deze elementen erin: