Ster in Lezen les 1.1

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Zie volgende dia

Amsterdam

Onderstreep moeilijke woorden.

Welke woorden ken je niet?

Wanneer gaan ze op schoolreis?

Waar gaat het museum over?

Hoe gaan ze heen?

Hoe laat gaan ze weg?

Wat moeten ze meenemen?
(3 dingen)

Hoe laat zijn ze terug?

Mogen ze foto's maken?

Mogen ze foto's op facebook zetten?
(laatste)

- Maak opdracht 5 en 6

- We kijken samen na

- Lees 7A vijf keer in je hoofd

- We lezen nu samen hardop

- Maak 7B en C

- We kijken samen na

https:

- Maak opdracht 8 op de           computer

- Sla de print op

  (leg uit hoe je een                    printscreen maakt)

- Mail de print naar mij

Klaar?     Junior Einstein

(Rekenen / groep 4 / klokkijken / maanden

- Maak opdracht 9

- We bespreken samen

Maak een zin met "beste"

Waar zie je "de jongens"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je "de meisjes"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je "de brief"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je "het museum"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Maak een zin met "de techniek"

Maak een zin met "hij vertrekt"

Waar zie je "de school"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Maak een zin met "wacht"

Maak een zin met "eten"

Maak een zin met "drinken"

Waar zie je "het snoep"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je "de chips"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Maak een zin met "terug"

Waar zie je "de foto's"?
(laatste)

1. 
2. 
3. 
4. 

- Maak opdracht 10

- Lever in bij mij

Klaar?        Quizlet

(volgende dia: deel scherm)

https:

maak een zin met ....

maak een zin met het woord
naam

maak een zin met het woord
"woonplaats"

maak een zin met het woord,
"postcode"

maak een zin met het woord.
"geboorteland"

maak een zin met het woord.
"telefoonnummer"

een formulier is ....

1. een papier om informatie op te schrijven
2. een tekst met informatie
3. een verhaal met tekst

je geboortedatum is....

1. je 1ste dag naar naar school
2. je 1ste dag op de wereld
3. je 1ste dag in Nederland

je geboorte land

1. is het land waar je woont
2. het land waar je familie woont
3. het land waar je geboren bent

het  doe  woord 

ben 

is

zijn 

je oefent het 

doe woord 

zijn 

ik          ben 

je / jij   bent

    u         bent 

hij         is

ze / zij           is 

wij        zijn 

1. docent of ouders is 

U 

2. meisje of jongen is 

zij   of hij 

3. aanwijzen is  

  jij  of je 

ik ............
HASSAN

1. ben
2. bent
3. is
4. zijn

u ............ mevrouw de Jong

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

jij ..........
de nieuwe jongen in mijn klas

1. ben
2. is
3. zijn
4. bent

ze ....... een meisje

1. bent
2. is
3. ben
4. zijn

hij ...........een sportman

1. bent
2. ben
3. is
4. zijn