Lezen 3 en 4

Lezen 3 en 4
Oefen voor de toets Lezen met deze quizvragen.
Succes!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Lezen 3 en 4
Oefen voor de toets Lezen met deze quizvragen.
Succes!

Slide 1 - Tekstslide

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 2 - Quizvraag

Tekstverband: OPSOMMING
A
eerst
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 3 - Quizvraag

signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe maak je een samenvatting van een tekst?
A
Schrijf de hoofdgedachte op.
B
Vertel wat het onderwerp is.
C
Zet alle kernzinnen onder elkaar.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een signaalwoord?
A
Omdat
B
Hond
C
Zijn
D
Klaas en zijn vader

Slide 6 - Quizvraag

5. Wat zijn signaalwoorden reden ?
A
als(...dan), indien, tenzij, wanneer
B
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
C
zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een standpunt?
A
Vertellen waarom je iets vindt
B
Het ergens mee eens of oneens zijn
C
Hetzelfde als een argument
D
Iets wat je kan controleren.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een oorzaak-gevolg?
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 9 - Quizvraag

Voor een samenvatting heb ik nodig de...
A
hoofdzaken
B
bijzaken
C
hoofd- en bijzaken

Slide 10 - Quizvraag

Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?
A
feit
B
reden
C
gevolg
D
mening

Slide 11 - Quizvraag

Dit tekstdoel komt vooral terug in betogen, ingezonden stukken en columns.
A
informeren
B
overtuigen
C
emotioneren
D
inspireren

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een advertorial
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
overhalen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een recensie?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
Het is momenteel 12 graden celsius
B
Ik vind het koud buiten
C
Ik houd van de kou
D
Ik hoop dat het lang herfst blijft

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een mening?
A
Als het te controleren is
B
Als iemand iets ergens van vindt
C
Als iemand uitlegt waarom diegene dat vindt
D
Als de bron bekend is

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een mening?
A
Een artikel uit een krant
B
Een nieuwsitem op NOS.nl
C
Een persoonlijke blog
D
Een wetenschappelijk onderbouwd document

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 18 - Quizvraag

De hoofdzaken van een tekst vind je in
A
de inleiding
B
de conclusie of laatste alinea
C
de kernzinnen van iedere alinea
D
de tussenkopjes

Slide 19 - Quizvraag

De eerste zin van het bericht: hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 20 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling
A
Eerst, ten eerste
B
Maar, echter
C
Daardoor, als gevolg van
D
Bijvoorbeeld, zoals

Slide 21 - Quizvraag

De hoofdgedachte is...
A
een uitgebreide samenvatting
B
een soort minisamenvatting
C
de titel van de tekst

Slide 22 - Quizvraag

Bijzaken in een tekst
A
zijn voorbeelden of een uitleg. Kun je weglaten
B
Kun je nooit weglaten
C
Zijn voorbeelden/uitleg. Kun je niet weglaten

Slide 23 - Quizvraag

"De Boer zei iets later op dinsdag bij......aldus de bondcoach."

Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 24 - Quizvraag

Wat geeft de minder belangrijke informatie over het onderwerp van een tekst?
H3
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 25 - Quizvraag

Hoofdzaken is het belangrijkste uit een tekst. Bijzaken zijn vaak:
A
Zaken die niets met de hoofdzaak te maken hebben.
B
voorbeelden of uitleg.
C
even belangrijk als de hoofdzaken

Slide 26 - Quizvraag

Tekstverband
A
Een samenvatting van een tekst
B
Stukje tekst
C
Verband tussen woorden, zinnen en alinea's

Slide 27 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn zegt dat er wel vaker spinnen gevonden worden in bakjes druiven.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 28 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel

Slide 30 - Quizvraag

Is de sluiting van clubs (alinea 2) een hoofdzaak of bijzaak?
A
een hoofdzaak
B
een bijzaak

Slide 31 - Quizvraag

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'namelijk'?
A
reden of argument
B
voorbeeld
C
tijd
D
tegenstelling

Slide 32 - Quizvraag