Lezen: zakelijke teksten Perron 1-4 BK/KGT

Lezen: zakelijke teksten Perron 1-4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen: zakelijke teksten Perron 1-4

Slide 1 - Tekstslide

Tekstsoorten
Verschillende tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwsbericht: vertelt over het nieuws. Gebaseerd op feiten, naam van verslaggever, kop - inleiding - uitwerking. Doel - informeren.

Recensie: beoordeling van een product of dienst. Beschrijving, mening en argumenten, conclusie (sterren of cijfer). Doel - overtuigen, amuseren, informeren.

Ingezonden brief: mening over een artikel, met argumenten. Doel - overtuigen.

Achtergrondartikel: meer informatie over een nieuwsonderwerp, in een apart artikel. Doel - informeren, amuseren, overtuigen.

Reclame: doel - activeren
- advertenties - herkenbare reclame
- advertorials - reclame in de vorm van een een artikel met informatie
- ideële reclame - reclame die je aan het denken wil zetten

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp
Waar de hele tekst over gaat, zo kort mogelijk (in 1 of een paar woorden).

Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat over het onderwerp verteld wordt, in 1 zin.

Slide 4 - Tekstslide

Deelonderwerp en deelhoofdgedachte
Elke tekst heeft een onderwerp en hoofdgedachte, maar elke alinea ook. Dit is het deelonderwerp en de deelhoofdgedachte.

Deelonderwerp:
Waar de alinea over gaat, in 1 of een paar woorden
Deelhoofdgedachte:
Wat er in de alinea vertelt wordt, in 1 zin.

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
 tekstverbanden binnen een zin, een alinea of een tekst kunnen herkennen

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverband: 2 of meer onderdelen in een zin, die met elkaar verbonden zijn door een voegwoord.

Tegenstelling: maar, toch, echter
Voorbeeld: zoals, bijvoorbeeld, onder andere
Opsomming: ten eerste, tenslotte, ook, en, bovendien
Conclusie: dus, kortom
Reden: omdat, daarom
Mening en argument: omdat, daarom, want
Oorzaak en gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van

Slide 7 - Tekstslide

Feit, mening en argument
Feit
Is te controleren, kan niet weerlegd worden.
Mening
Wat jij vindt, hoeft niet onderbouwd te worden met feiten.
Argument
Onderbouwen van jouw mening.

Slide 8 - Tekstslide

Betrouwbaarheid en manipulatie
Kijken naar de kenmerken, zoals:
Bron
Schrijver
Jaar

Manipulatie:
Jou overhalen om iets te doen/kopen, zonder dat je het doorhebt

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd en bijzaken (samenvatting)
Hoofdzaken: 
De belangrijke informatie die gegeven wordt over het onderwerp en de deelonderwerpen

Bijzaken:
Informatie die je weg kan laten, extra informatie.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen
Informeren
Activeren
Instrueren
Overtuigen
Amuseren

Slide 11 - Tekstslide

Woord en beeld
Het nut van plaatjes in een tekst:
- vervanging van tekst (bijv. een tekening in een instructie)
- Verduidelijken (bijv. een foto van een situatie)
- Tekst leuker maken
- Aandacht trekken
- Aanvullende informatie geven (bijv. een grafiek) 

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden - vervolg
Doel - middel:
om te, om, waarmee, door, door middel van, via, met behulp van
Ik gaf het bericht door via teams.
Tijdsvolgorde:
toen, daarna, vervolgens, eerst, later, tijdens, ten slotte
Eerst pakte ik mijn tas en daarna ging ik de deur uit.
Voorwaarde:
als, mits, indien, tenzij
Als het werk helemaal af is, mag ik eerder naar huis. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... is de kortst mogelijke samenvatting in een zin
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
De mening van de schrijver
B
Samenvatting van één alinea uit de tekst
C
Het belangrijkste uit de tekst in één zin samengevat
D
Jouw eigen mening over de tekst

Slide 15 - Quizvraag

Waar vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
in de titel
B
in de inleiding
C
in de kern
D
in het slot

Slide 16 - Quizvraag

Een kenmerk van een argument is:
A
een standpunt dat met feiten en voorbeelden wordt onderbouwd
B
altijd een citaat van een expert.
C
een persoonlijke opvatting van de schrijver
D
een mening die niet onderbouwd hoeft te worden.

Slide 17 - Quizvraag

Een kenmerk van een mening is
A
altijd gebaseerd op feiten.
B
kan altijd bewezen worden
C
subjectief en gebaseerd op persoonlijke opvattingen
D
is altijd door een expert gegeven.

Slide 18 - Quizvraag

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel instrueren?
A
Handleiding
B
Advertentie
C
Recensie
D
Nieuwsbericht

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een feit en een mening?
A
Een feit is altijd negatief, een mening altijd positief
B
Een feit is altijd een uitspraak van een expert, een mening is van iedereen
C
Een feit kan niet worden bewezen, een mening wel
D
Een feit is objectief en kan worden bewezen, een mening is subjectief en gebaseerd op persoonlijke opvattingen

Slide 20 - Quizvraag

Welke signaalwoorden geven een reden aan?
A
Daarom, bijvoorbeeld, zoals
B
Omdat, want, daarom
C
Bovendien, echter, toch
D
Eerst, daarna, ten slotte

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van ideële reclame?
A
Het probeert een product te verkopen
B
Het heeft als doel om mensen bewust te maken van een maatschappelijk probleem.
C
Het richt zich op het verbeteren van de samenleving
D
Het is vaak gericht op een specifiek maatschappelijk doel

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste bij het maken van een samenvatting?
A
Alle details uit de tekst opnemen
B
Alleen de hoofdzaken en belangrijkste informatie weergeven
C
De tekst letterlijk overnemen
D
Alleen de mening van de schrijver weergeven

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een advertorial en een advertentie?
A
Advertorial is altijd een tekst, advertentie is meestal een foto
B
Advertorial is door een journalist, advertentie door een bedrijf
C
Advertorial lijkt op een artikel, advertentie is duidelijk reclame
D
Advertorial wordt nooit betaald, advertentie altijd betaald

Slide 25 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort niet bij het tekstverband 'opsomming'?
A
Terwijl
B
Daarna
C
Verder

Slide 26 - Quizvraag

Een kenmerk van een feit is:
A
Het is altijd een mening van een expert
B
Het is subjectief en kan niet bewezen worden.
C
Het is altijd een persoonlijke opvatting
D
Het kan bewezen worden en is objectief

Slide 27 - Quizvraag

Welke signaalwoorden passen bij een oorzaak-gevolg verband?
A
Ten eerste, ten tweede
B
Omdat, daardoor
C
Maar, hoewel
D
Bijvoorbeeld, zoals

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een belangrijk kenmerk van een achtergrondartikel?
A
Het artikel geeft alleen feiten zonder uitleg
B
Het artikel geeft diepgaande informatie over een onderwerp en biedt context
C
Het artikel bevat uitsluitend meningen van de schrijver
D
Het artikel heeft als doel om een product te verkopen

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide