5.4 aanwijzend voornaamwoord en bijwoord

Taalkundig ontleden
Aanwijzend voornaamwoord
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalkundig ontleden
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

Een aanwijzend voornaamwoord wijst personen en dingen aan.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld aanwijzende voornaamwoorden


   


 


  • Deze
  • Die
  • Dat
  • Dit
  • Zulke
  • Hetzelfde

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Deze pennen koop ik bij de Hema.
  • Die leraar komt iedere dag op de fiets naar school.
  • Dat meisje staat iedere dag vroeg op.
  • Dit spelletje vind ik erg leuk om te spelen.
  • Zulke boeken lees ik in alleen in de vakantie.

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Het aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord.

Lidwoord: de, het of een
Zelfstandig naamwoord:  woorden voor mensen, dieren, planten, voorwerpen of begrippen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Bijvoorbeeld:
De leerling -> die leerling
De jongen -> die jongen
Het meisje -> dat meisje

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

H5: bijwoord (woordsoorten)

Slide 10 - Tekstslide

Benoem het woord 'geworden'.
Ik ben door de jaren heen steeds liever geworden.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
D
lidwoord

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met een hww en kww.

Slide 12 - Open vraag

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle?

Slide 14 - Open vraag

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 15 - Tekstslide

Aantekening: bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord

- geeft een tijd aan

- geeft een plaats aan

Slide 16 - Tekstslide

- zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 17 - Tekstslide

- zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.


Slide 18 - Tekstslide

- zegt iets over een ander bijwoord
Dat is een heel erg mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 19 - Tekstslide

- geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 20 - Tekstslide

- geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 21 - Tekstslide

Bijwoorden (bw)
  • Tijd: gisteren, nu, straks, tegenwoordig
  • Plaats: hier, daar, nergens, er
  • Zekerheid: absoluut, zeker, echt, vast
  • Ontkenning: niet, nooit, geenszins
Let op!
  • Ook vraagwoorden zoals hoe, waar, wanneer, waarom en waarheen.

  • Een bijwoord kan iets zeggen over een ander woord, zoals een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord!

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoord
De zon schijnt fel.
Bijvoeglijk naamwoord
Dat is een heel groene boom.
Ander bijwoord
In het kanaal zit heel erg koud water.
Tijd
's Middags ging Julia winkelen.
Plaats
Daar kun je heerlijk shoppen!

Slide 23 - Tekstslide

Basisstof: benoem de bijwoorden

Je moet thuis je vieze kleren snel in de wasmachine stoppen.

Slide 24 - Open vraag

Extra uitdaging 1
Maak een zin met een bijwoord dat iets zegt over een werkwoord

Slide 25 - Open vraag

Extra uitdaging 2
Maak een zin met een bijwoord dat iets zegt over een bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Open vraag

Extra uitdaging 3
Maak een zin met een bijwoord dat een plaats aangeeft

Slide 27 - Open vraag

Extra uitdaging 4
Maak een zin met een bijwoord dat een tijd aangeeft

Slide 28 - Open vraag

Reflectie
Ik snap AV en bijwoord
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag