Lesgeven Nederlands Samenvatting

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Noem minimaal 2 voorbeelden van een voorzetsel

Slide 5 - Woordweb

0

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

wat weet je al van sterke werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Tekstslide

video 
hier volgt een video over sterke werkwoorden in de verleden tijd 

Slide 12 - Tekstslide

0

Slide 13 - Video

Wat weet je van zwakke werkwoorden in de verleden tijd als je denkt aan
T KOFSCHIP?

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

test je kennis
Hier volgen nog wat vragen om te kijken of we alles hebben begrepen 


Slide 18 - Tekstslide

Welk werkwoord is de pv in de zin?;
Zij willen later piloot worden.
A
willen
B
worden

Slide 19 - Quizvraag

Zijn
Ik...……...
A
is
B
zijnt
C
zijn
D
ben

Slide 20 - Quizvraag

Hebben
Hij
A
hebben
B
heb
C
hebt
D
heeft

Slide 21 - Quizvraag

Wij hebben veel geluk!
wat is de pv (persoonsvorm)=
A
veel
B
wij
C
geluk
D
hebben

Slide 22 - Quizvraag

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 23 - Quizvraag

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van
A
vorm
B
klank
C
lengte

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Slide 25 - Quizvraag

Peter .... een nieuwe auto. (hebben)
A
hebben
B
heeft
C
hebt
D
hebd

Slide 26 - Quizvraag

Welke woorden zijn voorzetsels?
meerdere antwoorden zijn mogelijk
A
hier
B
boven
C
vanwege
D
wachten

Slide 27 - Quizvraag

Stelling: 'van' en 'bij' zijn ook voorzetsels
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Vul het goede voorzetsels in:
Mevrouw van der Werf houdt ____ chocola.
A
van
B
in
C
voor
D
op

Slide 29 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
A
hij - naar
B
via - de
C
via - naar
D
hij - de

Slide 31 - Quizvraag

vraag 21: voorzetsels
Heb jij interesse ...... die nieuwe fiets?
A
voor
B
op
C
aan
D
in

Slide 32 - Quizvraag

De vermoeide reiziger is in de overvolle trein in slaap gevallen.
Hoeveel voorzetsels?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quizvraag

De brug 

H6 tekst en afbeeldingen blz 218 
opdracht 9, 10 en 11 

H6 Zoeken in het woordenboek blz 224 
Opdracht 14 t/m 18 

H6 Voorzetsels blz 230 
Opdracht 12 en 13 


Slide 34 - Tekstslide

De brug 

Maken 
Hoofdstuk 6 De verleden tijd van sterke werkwoorden blz 237 
Opdracht 12 en 13 

Hoofdstuk 5 De verleden tijd van zwakke werkwoorden blz 236 
Opdracht 10 en 11 

Slide 35 - Tekstslide