Werkwoordspelling - BAD MMC 2E JAAR

Doe alles van tafel
Houd je telefoon en je pen bij de hand
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Doe alles van tafel
Houd je telefoon en je pen bij de hand

Slide 1 - Tekstslide

Je gaat straks inloggen
Doe dit met je eigen naam

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 4 - Woordweb

Vormen van werkwoorden

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Noteer wat de pv is van de volgende zin:
"Tijdens carnaval loopt iedereen verkleed rond."

Slide 7 - Open vraag

Noteer wat de pv is van de volgende zin:
"De snelheid op de wegen wordt beperkt in verband met ijzel."

Slide 8 - Open vraag

Noteer de pv van de volgende zin:
"Waarom heeft Esther haar fiets op het station laten staan?"

Slide 9 - Open vraag

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.
timer
1:30

Slide 10 - Open vraag

Bedenk nu zelf een zin van minimaal tien woorden. Zorg dat je minimaal twee werkwoordsvormen gebruikt.
timer
2:00

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

In welke zin is een vorm van het woord "verloten" de persoonsvorm?

Slide 13 - Open vraag

Wat is juist gespeld? Een of meerdere antwoorden zijn goed.
A
Sophie heeft haar vinger verbrandt.
B
Sam en Tom moesten op de bus wachtten.
C
Het verbrandde haar van Sjors stinkt enorm.
D
Tom verbreedde zijn tuinpad.

Slide 14 - Quizvraag

Gisteren ...(lunchen) ik met mijn oma.
A
lunchde
B
lunchte
C
lunchete
D
lunchede

Slide 15 - Quizvraag

Wat je vindt, mag je houden. Vindt je ook niet?
A
Fout, eerste 'vindt' moet zonder 't'.
B
Fout, beide keren moet 'vindt' zonder 't'.
C
Fout, tweede 'vindt' moet zonder 't'.
D
Deze zin is goed gespeld.

Slide 16 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Woordweb

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 18 - Quizvraag

Wie wat ...(bewaren), die heeft wat.
A
bewaart
B
bewaardt
C
bewaard
D
bewaartd

Slide 19 - Quizvraag


Aan het begin van het jaar (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 20 - Quizvraag

Hij was ….(verheugen) zijn oude vriend weer te ontmoeten.
A
verheugt
B
verheugd
C
verheugdt
D
verheugtd

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort fouten maak jij nog bij werkwoordspelling? Geef een voorbeeld!

Slide 22 - Open vraag

Je krijgt straks een lijst met zinnen
Onderstreep van alle zinnen de persoonsvorm.

Slide 23 - Tekstslide

Je zit in een groepje
Onderstreep als groepje alle woorden die bij jullie onderwerp passen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide