Op het plaatje zie je een migrant die van de VS naar Italie reist.
De VS ziet hem als emigrant (hij vertrekt daar).
Italie ziet hem als immigrant (hij komt naar binnen).
Slide 10 - Tekstslide
Om de sociale bevolkingsgroei uit te rekenen kijk je naar de hoeveelheid mensen die erbij komt door migratie, minus (-) het aantal mensen dat vertrekt.
Dus als er in een jaar 200 mensen bijkomen door migratie, en er 230 vertrekken doe je dit:
200-230= -30
Er vertrekken dus per jaar 30 mensen.
(Wanneer het een positief getal is (boven de nul) komen er mensen bij, wanneer het een negatief getal is (onder de nul) worden het steeds minder mensen.)
Om de natuurlijke bevolkingsgroei te berekenen kijk je naar de hoeveelheid geboortes in een land minus (-) de hoeveelheid sterfgevallen.
Dus wanneer er 200 baby's worden geboren in een jaar en 130 mensen sterven doe je dit:
200-130= 70
Er worden dus 70 meer mensen geboren dan dat er sterven.
(Wanneer het een positief getal is (boven de nul) komen er mensen bij, wanneer het een negatief getal is (onder de nul) worden het steeds minder mensen.)
Om de totale bevolkingsgroei uit te rekenen pak je de sociale en natuurlijke bevolkingsgroei samen. Als we de twee voorbeelden hierboven pakken betekent dit het volgende:
Sociale bevolkingsgroei was -30. Natuurlijke bevolkingsgroei was 70.
-30+70= 40
De bevolking van het land stijgt dus met 40 mensen, er komen 40 mensen meer bij dan dat er af gaan.
Slide 11 - Tekstslide
Een voorbeeld van een arbeidsmigrant is iemand die uit Polen naar Nederland verhuist omdat ze hier meer betalen voor het werk wat ze doen.
Een voorbeeld van een vluchteling is iemand die uit Afghanistan vlucht omdat ze als vrouw niet dezelfde rechten heeft.
Joden die in de tweede wereldoorlog migreerden naar het Verenigd Koninkrijk waren ook vluchteling.
Een voorbeeld van een ecologische vluchteling is een boer die door de droogte geen gewassen meer kan laten groeien, en dus naar een ander land vertrekt.
Een voorbeeld van sociale redenen om te migreren zijn de familie (partner/kinderen) van de arbeidsmigrant die eerst waren achtergebleven, maar later toch verhuizen naar het land van de arbeidsmigrant.
Slide 12 - Tekstslide
Push: Letterlijk duwen. Voel je je mentaal weggeduwd? Is er bijvoorbeeld oorlog of zijn er geen banen? Dan is het een pushfactor, dit zijn redenen om ergens niet naar toe te gaan.
Pull: Letterlijk trekken. Voel je je mentaal aangetrokken? Bijvoorbeeld door gratis onderwijs of door goedkope huizen? Dan is het een pullfactor, dit zijn redenen om ergens wel naar toe te gaan.
Slide 13 - Tekstslide
Kijk per foto of dit een push of pull factor is en waarom.
Vraag
Push: Vulkaanuitbarstingen zorgen voor een onveilige en onaangename situatie.
Push: Bosbranden zorgen voor een onveilige en onzekere situatie.
Push: Oorlog zorgt voor een onveilige situatie.
Pull: Veel bedrijven zorgen voor veel banen.
Pull: Bij een fabriek zijn veel banen.
Push: De fabriek is slecht voor het milieu
(Een plaats heeft vaak meerdere push en pull factoren)
Slide 14 - Tekstslide
2.3 Leerdoelen
- Je weet op welke manier je een cultuur kunt beschrijven met drie soorten cultuurelementen.
- Je begrijpt waarom culturen vroeger en nu verspreid en vermengd raken.
- Begrijp je hoe een cultuur kan veranderen
Slide 15 - Tekstslide
Cultuur=
'De manier waarop een groep mensen samenleeft'
Cultuur is aangeleerd.
Taal, godsdienst, voedsel
Slide 16 - Tekstslide
Cultuuruitingen
Slide 17 - Tekstslide
Cultuuruitingen
Zaken waaraan je cultuur kunt herkennen noemen we cultuuruitingen
Voorbeelden van cultuuruitingen uit de foto hiernaast zijn gebouwen en voedsel.
Slide 18 - Tekstslide
Cultuuruitingen
1. Taal en Godsdienst
Dingen die te maken hebben met je verstand.
Slide 19 - Tekstslide
Cultuuruitingen
2. Wetten, familiebanden en opvoeding.
Dingen die te maken hebben met hoe je met elkaar samenleeft.
Slide 20 - Tekstslide
Cultuuruitingen
3.
Zichtbare dingen in een land.
vb: kleding, gebouwen, kunst en voedsel
Slide 21 - Tekstslide
Onzichtbare cultuur
Normen en waarden: Dingen die belangrijk zijn in een cultuur (waarde) Hoe je je binnen een cultuur moet gedragen (normen)
Tradities: gewoonten die van generatie op generatie worden doorgegeven
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
2.4 doelstelling
Je weet hoe culturen verspreid raakten en welke gevolgen dat had.
Je begrijpt waardoor culturen vermengd raakten.
Je begrijpt waardoor een culturele identiteit gevormd wordt.
Slide 24 - Tekstslide
Cultuurverspreiding
Vroeger:
2 manieren:
1. Door handel: zijde, papier, drukken van teksten, buskruit, kompas.
2. Door veroveringen: koloniën -> Slavernij
Slide 25 - Tekstslide
vermenging van cultuur
1. Massamedia 2. Migratie en Toerisme
VB? VB?
Slide 26 - Tekstslide
Cultuurvermenging
Elementen uit verschillende culturen worden door elkaar gebruikt en aangepast.
Slide 27 - Tekstslide
Cultuurvermenging
Slide 28 - Tekstslide
Cultuurverlies vs Cultuurbehoud
cultuurverlies: Wanneer cultuurelementen niet meer gebruikt worden. vb.klederdracht, liedjes (sinterklaas)
cultuurbehoud. Wanneer musea en onderwijs cultuurelementen proberen te behouden.
Slide 29 - Tekstslide
Culture identiteit
Jouw cultuur(en) is jouw culturele identiteit
Je kan alleen een Nederlandse culturele identiteit hebben, maar dus ook meerdere
Slide 30 - Tekstslide
culturele identiteit
Verbonden voelen met een cultuur.
vb. vlag, volkslied, nationale feestdag
- valt niet samen met een land.
- je kan zelf meerdere culturele identiteiten hebben.
Slide 31 - Tekstslide
Amerikanisering = Amerikaanse cultuur dringt door bij andere culturen. vb coco cola, engelse woorden en big tech(grote internetbedrijven) vb: instagram, google, facebook
Slide 32 - Tekstslide
Leerdoelen paragraaf 2.5
Je weet waar in Nederland de meeste mensen wonen en waar de bevolking groeit en afneemt;
Je begrijpt hoe en waarom de leeftijdsopbouw in Nederland verandert;
Je kunt kaarten en grafieken over de bevolking in Nederland lezen.
Slide 33 - Tekstslide
Overschot
Wanneer het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer spreek je van een:
Geboorteoverschot
Waardoor nam het geboortecijfer in Nederland toe vanaf 1900?
aanleg riolering
toename medische kennis
optimisme (na Tweede Wereldoorlog, Baby Boomers)
Slide 34 - Tekstslide
Bevolkingsdiagram/
veranderingen
Piramidevorm --> veel kinderen, weinig ouderen 1956
Bijna 50% ouder dan 40 jaar
20% is ouder dan 65 jaar, dat heet
vergrijzing. 2020
Vanaf 2040 verwacht men in Nederland een
sterfteoverschot.
Slide 35 - Tekstslide
Dicht bij elkaar?
Wat zijn de verschillen in de
bevolkingsdichtheid?
Binnen Nederland zijn grote
regionale verschillen
Dunbevolkt
Dichtbevolkt
Slide 36 - Tekstslide
Spreiding NL
Vooral op platteland trekken de jonge mensen naar de grote steden >
Wat is het gevolg van deze binnenlandse migratie? Voorzieningen gaan sluiten en verdwijnen. + vergrijzing platteland
Vergrijzijng
Slide 37 - Tekstslide
Hoofdstuk 2.6
Slide 38 - Tekstslide
Regionale verschillen in taal en godsdienst
Cultuurverschillen
Slide 39 - Tekstslide
2 officiële talen
Nederlands
Fries
-In verschillende regio's spreekt men een ander dialect met eigen uitdrukkingen en accenten
Slide 40 - Tekstslide
Waar komen dialecten voor?
Je hebt dialecten in regio's maar ook in bepaalde steden en dorpen
Slide 41 - Tekstslide
Regionale verschillen in godsdienst
50% van de Nederlanders niet gelovig
Grootste gedeelte is christen.
Daarna zijn moslims de grootste groep gelovigen.
Slide 42 - Tekstslide
Migratie
Allochtoon zeggen we niet meer. We spreken van mensen met een migratieachtergrond.
10% van de Nederlanders zijn niet in Nederland geboren.
Slide 43 - Tekstslide
Multiculturele samenleving
Door alle mensen vanuit verschillende landen is Nederland een Multiculturele samenleving geworden.
Een samenleving met daarin invloeden uit heel veel culturen.