goede zinnen maken isk-d

een goede zin
onderwerp-werkwoord-rest van de zin

wanneer?/hoe?/waar?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

een goede zin
onderwerp-werkwoord-rest van de zin

wanneer?/hoe?/waar?

Slide 1 - Tekstslide

zin 1: MARKT.  verbeter:
1. Ik ga vandag naar markt.
2. Mijn moeder gaat morgen naa markt.
3. Ik koop komkomer in de markt.

Slide 2 - Tekstslide

verbeter:
Wij moeten morgen ga naar markt.

Slide 3 - Open vraag

verbeter:
Ik koopt komkomer in markt.

Slide 4 - Open vraag

zin 2: FRUIT
1. Mijn moeder koopt fruit in markt.
2. Ik eet fruit elke dag.


Slide 5 - Tekstslide

verbeter:
Ik eet in de ochtend's fruit.

Slide 6 - Open vraag

zin 3:   5 KILO
1.  Ik koop 5 kilo aardappel.
2. Ik koop 5 kilo van kip.
3. Ik koopt 5 kilo boter.
4. Ik koop een 5 kilo kip.

Slide 7 - Tekstslide

verbeter:
Zij koopt 5 kilo appel.

Slide 8 - Open vraag

De rijst zijn 5 kilo.

Slide 9 - Open vraag

Mijn vader koopt 5 kilo van kip.

Slide 10 - Open vraag

zin 4: ZIE
1. Ik zie de televisie met mijn moeder.
2. Ik zie mijn vrind in school.
3. Ik zie rood appelen.
4. Ik zie jij gisteren in de bioscoop.

Slide 11 - Tekstslide

Ik zie de televisie met mijn zus.

Slide 12 - Open vraag

Ik zie geel wortels.

Slide 13 - Open vraag

zin 5 : DUUR
1. Ik open de duur.
2. Ik duur 23 munten.
3. De aardbij is echt duur.

Slide 14 - Tekstslide

Ik wil koop een auto duur.

Slide 15 - Open vraag

zin 6: MAAR
1. Ik heb geen hond maar ik heb kat.
2. De banaan zijn goed maar duur.

Slide 16 - Tekstslide

komkomers maar wortel

Slide 17 - Open vraag

Ik doe voetbal, maar jij doet basketbal.

Slide 18 - Open vraag

Ik geen pen, maar mijn virend heeft.

Slide 19 - Open vraag

Ik spreek Engels, maar ben ik woon in Nederlands.

Slide 20 - Open vraag

Ik kan niet koop niet, maar ik ga naar zoek.

Slide 21 - Open vraag

zin 7: FOTO
1. Mijn zus heeft een foto voor mijn moeder gemaakt.
2. Ik maak foto van de markt.
3. Ik maak een foto met mij zus.
4. Mijn zus heeft mij oud foto.
5. Ik moet schoolfoto maken.
6. Onze klas een foto gemaakt.

Slide 22 - Tekstslide

zin 8: OOK
1. Ik ook havent televisie.

Slide 23 - Tekstslide

Mijn vrindt heeft een auto en ook ik heb rood auto.

Slide 24 - Open vraag

Jij heeft telefoon? Ik ook.

Slide 25 - Open vraag

zin 9:  ZWAAR
1. De spullen dat we hebben gekocht is heel zwaar.

Slide 26 - Tekstslide

Ik heb zwaar tas.

Slide 27 - Open vraag

Ik ga naar koop een scooter zwaar.

Slide 28 - Open vraag

zin 10:  GEZOND
1. Ik ben een beisje gezond.
2. Mijn food is gezond.
3. Groente zijn gezond.
4. De banana is heel gezond.

Slide 29 - Tekstslide

Groente en fruit is gezond.

Slide 30 - Open vraag

Als je gaat veel groente eten je gaat heel gezond zijn.

Slide 31 - Open vraag