elektriciteit herhaling
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 4 - Quizvraag
spanning meet je in:
A
Volt
B
Ampere
C
Ohm
D
Watt
Slide 5 - Quizvraag
welk onderdeel verbruikt elektriciteit
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 6 - Quizvraag
In een elektriciteitscentrale word elektriciteit opgewekt met een
A
stopcontact
B
windmolen
C
verdeel station
D
generator
Slide 7 - Quizvraag
De eenheid van stroomsterkte is:
A
Volt
B
Ampere
C
Ohm
D
Watt
Slide 8 - Quizvraag
Wat is waar?
In een serieschakeling is:
In een serieschakeling is:
A
de stroom overal gelijk
B
de spanning overal gelijk
C
de weerstand overal gelijk
D
het vermogen overal gelijk
Slide 9 - Quizvraag
De elektrische spanning van het stopcontact is .... V
A
100
B
220
C
230
D
12
Slide 10 - Quizvraag
Door een wasmachine loopt een grote.... ; door een klein lampje loopt een kleine ....
A
stroom
B
spanning
C
weerstand
D
elektriciteit
Slide 11 - Quizvraag
Welke van deze stoffen is geen goede isolator:
A
lucht
B
papier
C
kurk
D
metaal
Slide 12 - Quizvraag
Reken om: 2,25 A =……..mA
A
2250
B
0,225
C
225
D
0,00225
Slide 13 - Quizvraag
In een parallelschakeling van 3 lampjes gaat de batterij eerder leeg dan in een serieschakeling van 3 lampjes
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Welk van deze materialen is de beste geleider?
A
rubber
B
ijzer
C
koper
D
goud
Slide 15 - Quizvraag
het vermogen bereken je met deze formule:
A
spanning= vermogen x stroomsterkte
B
stroomsterkte= vermogen x spanning
C
vermogen = spanning x stroomsterkte
D
spanning = vermogen : stroomsterkte
