De keerzijde van ... / Leuk hoor zo'n hond

Voorbereiden toetsweek
Roze boekje of via magister -> studiewijzer B3W3

Opdracht 2 
Tekst 1 De keerzijde van het spotparadijs
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden toetsweek
Roze boekje of via magister -> studiewijzer B3W3

Opdracht 2 
Tekst 1 De keerzijde van het spotparadijs

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1
Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden. Bijvoorbeeld door    1 een belangrijke conclusie voorop te stellen
           2 een samenvatting van de tekst te geven
           3 een voor de tekst belangrijke vraag te stellen
           4 een voorbeeld bij het onderwerp te geven


Welke twee manieren worden in alinea’s 1, 2 en 3 gebruikt om de tekst in te leiden? 

Slide 2 - Tekstslide

De keerzijde van het spotprijsparadijs
(1) “Gaat het nog?” Fronsend tikt een moeder op de schouder van haar tienerdochter in de lange rij voor de paskamers in Primark in Groningen. Het meisje zucht. Er zijn nog vele wachtenden voor haar. Maar als ze eenmaal in die paskamer is, wordt het leven teruggebracht tot drie overzichtelijke basisregels. Zo staat op een turquoise bord te lezen: ‘Try it, like it, buy it’1). 

(2) Buiten op de Westerkade is het duidelijk dat het gros van de klanten die boodschap ter harte heeft genomen. Overal zie je de bruine papieren tassen met het logo van de Ierse kledingprijsvechter: op de stoelen van het terras, aan de armen van vrouwen en meisjes, meestal vriendinnen of de moeder-dochtervariant. 

(3) Action. TKMaxx. Primark. De winkelende mens kan tegenwoordig voor een spotprijsje zijn tassen vol laden, in grotere hoeveelheden dan zijn of haar kast kan bergen. Koopverslaving is een aandoening geworden, ‘ontspullen’ een trend en 
tussen deze twee uitersten dwaalt de consument op de tast naar een nieuw evenwicht. 

Slide 3 - Tekstslide

1) Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden.
bijvoorbeeld door
1 een belangrijke conclusie voorop te stellen
2 een samenvatting van de tekst te geven
3 een voor de tekst belangrijke vraag te stellen
4 een voorbeeld bij het onderwerp te geven

Welke twee manieren worden in alinea’s 1, 2 en 3 gebruikt om de tekst in te leiden?
A
1 en 2
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 4 - Quizvraag

Vraag 2
Voor vraag 2 moet je t/m alinea 8 lezen, dus we gaan nu eerst verder lezen. 

In alinea 3 staat: “Koopverslaving is een aandoening geworden,
‘ontspullen’ een trend (…).”
In welke andere alinea komt deze tegenstelling het duidelijkst terug?

Slide 5 - Tekstslide

(4) Lisa Hummel (21) en Renée Dijkema (22) hebben hun tassen in een hoekje geschoven van een restaurant. Ja, ze zijn naar Primark geweest, ook al hadden ze zich nog zo voorgenomen om er niet naar binnen te gaan. Renée: “Het was ons woensdagochtendgeheim. Eigenlijk  vinden we het afschuwelijk, het graaien in al die goedkope kleding, met de kinderarbeid in je achterhoofd. En je koopt heel veel wat je niet nodig hebt.”
(5) Maar ja. Toch even kijken. Lisa: “Een beetje neuzen is vrouwen eigen.” En nu zitten ze hier met allebei twintig paar sokken, een shirtje, twee shortjes, een olifantenpyjamabroek en een kaars. “Veel mensen kopen daar om het kopen”, zegt Renée. “Zo zijn wij niet. Wij zijn wat ouder, we weten zo langzamerhand wat onze kledingstijl is. Als wij iets écht leuks willen, gaan we liever naar wat kleinere winkels.”
(6) Lisa studeert Europese talen en culturen, Renée zit op de kunstacademie. Ze hebben allebei een goedbetaald bijbaantje. “Ik denk dat we te veel geld hebben en te veel spullen”, zegt Renée. Lisa merkt op dat er een soort 
tweedeling ontstaat in de maatschappij: “Aan de ene kant de massa die graag veel en goedkoop koopt, en een tegen-beweging van liefhebbers van fair trade (eerlijke handel),
biologisch eten en tweedehands of juist minder spullen. Het is de nieuwe verzuiling2) .”
(7) Psycholoog Carien Karsten voltooide haar studie aan de Rijksuniversiteit Groningen en is gespecialiseerd in koopgedrag. Ze ziet die tegenbeweging niet de overhand 
krijgen. “Alles in de maatschappij is gericht op de buitenkant. Mensen lijken vergeten te zijn dat je je identiteit niet kunt kopen.” Ze denkt dat shoppen is ontstaan toen warenhuizen hun intrede deden en vrouwen  een manier vonden om aan het publieke leven deel te nemen. 
(8) “Dat is iets anders dan het massale kopen van vandaag de dag”, zegt ze. “Vroeger had je een zomer- en een wintercollectie. Later kwamen daar de herfst- en voorjaarscollectie bij. Primark heeft zeventien collecties, om de paar weken ligt er wat nieuws en dat speelt in op de hebzucht.” 

Slide 6 - Tekstslide

2) In alinea 3 staat: “Koopverslaving is een aandoening geworden, ‘ontspullen’ een trend (…).”
In welke andere alinea komt deze tegenstelling het duidelijkst terug?
A
in alinea 5
B
in alinea 6
C
in alinea 7
D
in alinea 8

Slide 7 - Quizvraag

3) In alinea 4 zeggen Lisa en Renée dat ze het eigenlijk afschuwelijk vinden
om bij Primark te winkelen.
 Noem de drie redenen die zij in alinea 4 geven waarom ze liever niet
bij Primark winkelen.

Slide 8 - Woordweb

4) Welke zin uit alinea 5 geeft het duidelijkst aan wat Lisa en Renée eigenlijk vinden van de producten die te koop zijn bij Primark?
A
“Een beetje neuzen is vrouwen eigen.” (regels 46-47)
B
“En nu zitten ze hier met allebei 20 paar sokken, een shirtje, twee shortjes, een olifantenpyjamabroek en een kaars.” (regels 47-50 )
C
“Wij zijn wat ouder, we weten zo langzamerhand wat onze kledingstijl is.” (regels 52-54)
D
“Als wij iets écht leuks willen, gaan we liever naar wat kleinere winkels.” (regels 54-56)

Slide 9 - Quizvraag

5) “Veel mensen kopen daar om het kopen”, zegt Renée. “Zo zijn wij niet.” (regels 50-52)
 Citeer de zin uit alinea 5 die de bewering van Renée tegenspreekt.

Slide 10 - Woordweb

We lezen verder ...
(9) Generaties lang was het volgens haar de norm om geen schulden te maken. Deze norm veranderde in de jaren tachtig, toen mensen meenden recht te hebben op geluk en zichzelf gingen verwennen door te shoppen. “Daardoor voel je je beter, het geeft zelfwaardering, zo is uit onderzoek gebleken. Maar niet in de mate waarin het nu gebeurt. Tachtig procent van je tijd draag je twintig procent van je kleding.”
 
(10) Wie de drukte van de winkels de rug toekeert, ziet een lezende dame achter een van de statige ramen van haar bovenwoning. Het is Ans Wooldrik, die, in de 48 jaar dat ze met haar man aan de Westerhaven woont, de wereld meer dan eens zag veranderen. Zij veroordeelt de veranderende wereld niet, maar ze doet er niet volop aan mee. 

Slide 11 - Tekstslide

We lezen verder...
(11) Wooldrik vaart haar eigen koers. Haar boodschappen haalt ze grotendeels op de markt, gezellig in de drukte van de binnenstad. Een heel andere drukte dan die tegenover haar huis, waar ze ooit kon kijken tot het water bij het hoofdstation. En nu? Wooldrik schudt haar hoofd. “Nu is het een puinhoop van studenten en winkels. En van fietsen en auto’s, nu Primark is geopend.” 

(12) Ze schiet in de lach. “Wij zijn zondag even gaan kijken, buiten. Die rijen. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Rijen mensen voor de winkel, rijen auto's voor de parkeergarage.” Ze is binnen geweest in de nieuwe modezaak. Tien stappen, toen maakte ze rechtsomkeert. “Het is er een bende. De helft van de kleren ligt onder de rekken. Maar ja, ik ben natuurlijk niet 
de doelgroep van Primark. Ik ben bovendien niet het type dat graag winkelt. Twee keer per jaar koop ik nieuwe kleren.” 

(13) Enkele meters vanaf het gekrioel in Primark begroet goud- en zilversmid Cees Wolf iedere klant die binnenkomt. “Wij zijn geen dozenschuivers. Hier draait het niet om in- en verkoop, maar om kwaliteit”, zegt Wolf. Zijn winkel herbergt een schat van spullen die al generaties meegaan. Hier heeft de eeuwigheid bescherming gezocht tegen de vluchtige wegwerpwereld. 

Slide 12 - Tekstslide

6) “Wooldrik vaart haar eigen koers.” (regel 115)
 Leg uit wat er met deze zin bedoeld wordt en geef een passend voorbeeld bij de betekenis uit alinea 11.

Slide 13 - Open vraag

7) “Maar ja, ik ben natuurlijk niet de doelgroep van Primark. Ik ben bovendien niet het type dat graag winkelt.” (regels 135-138)
Welk verband bestaat er tussen deze twee zinnen?
De tweede zin
A
geeft een conclusie bij de eerste zin.
B
laat een gevolg zien bij de eerste zin.
C
noemt een voorbeeld bij de eerste zin.
D
vormt met de eerste zin een opsomming.

Slide 14 - Quizvraag

8) Ans Wooldrik geeft in alinea 12 twee keerzijden aan van Primark.
 Noteer de twee verschillende keerzijden die zij noemt.

Slide 15 - Woordweb

9) “Enkele meters vanaf het gekrioel in Primark begroet goud- en zilversmid Cees Wolf iedere klant die binnenkomt.” (regels 140-143)

Welke uitspraak past het beste bij deze zin?
A
De winkel van Wolf draait niet zo goed. Daarom moet hij iedere klant persoonlijk begroeten.
B
Primark heeft heel veel klanten. Het personeel wil daarom niet iedere klant begroeten.
C
Wolf begroet iedere klant persoonlijk. Bij Primark kan dat niet door de drukte.
D
Wolf heeft niets beters met zijn tijd te doen. Daarom begroet hij iedere klant die binnenkomt.

Slide 16 - Quizvraag

10) Alinea 13 bevat een voorbeeld.
Waarom wordt dat voorbeeld gegeven?

om aan te tonen dat er winkels zijn
A
die meer tegenstanders hebben dan Primark
B
die veel langer bestaan dan winkels als Primark
C
met andere waarden dan winkels als Primark
D
waar het meer om in- en verkoop draait dan bij Primark

Slide 17 - Quizvraag

11) Citeer de zin uit alinea 1, 2 of 3 die het beste de hoofdgedachte van de
tekst weergeeft.

Slide 18 - Woordweb

Tekst 2  Leuk hoor, zo'n hond, maar houdt hij wel echt van ons?
12 In de tekst op de volgende pagina komen er drie deskundigen aan bod. Zij hebben ieder een eigen mening met bijbehorende argumenten. Noteer in de tabel de juiste letter met mening(en) en argumenten bij de juiste deskundige. De deskundige kun je vaker gebruiken.

Wie vraagt wat en met welke mening of met welk argument?

Slide 19 - Tekstslide

Houden huisdieren van ons?
Welke deskundige en welke mening / welk argument.

Slide 20 - Open vraag

Is een soortgenoot in de katten- en hondenwereld hetzelfde als een vriend of zelfs een familielid?

Welke deskundige en welke mening / welk argument?

Slide 21 - Open vraag

Waarom houdt de mens van een huisdier?
Welke deskundige en welke mening / welk argument?

Slide 22 - Open vraag

Eigenbelang speelt een belangrijke rol. Maar wie vindt dat dat ook bij mensen zo is?

Welke deskundige en welke mening / welk argument?

Slide 23 - Open vraag

Huiswerk voor volgende les
Tekst 3 - Een reis om de wereld in 177 foto's
Tekst 4 - Doggybag: gedoe of steuntje in de rug?

Zorg ervoor dat je deze twee teksten gemaakt hebt voor de volgende les. Ik bespreek ze kort en dan gaan we verder met zakelijk schrijven. 


Slide 24 - Tekstslide