Waarom kan niet iedereen donor zijn voor patient X?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Transplantatie en bloedtransfusie
Via lessonup
uitleg basisstof 4 met vragen
Waarom kan niet iedereen donor zijn voor patient X?
Slide 1 - Tekstslide
Waar vond de eerste harttransplantatie plaats?
Slide 2 - Open vraag
transplantatie --> patient zelf of donor --> afstotingsreacties
eiwitten op donor celmembraan --> immuunsysteem acceptor als antigeen gezien
Major Histocompability Complex (MHC) = HLA (human leukocyte antigen)
HLA-systeem --> eigen cellen van lv cellen onderscheiden --> uniek --> HLA matching
Slide 3 - Tekstslide
Van wie kun je het best een orgaan ontvangen? Zet ze op de goede volgorde.
1=beste kans op geslaagde transplantatie
1-eiige
2-lingzus
Oma
Moeder
Nicht
Vriendin
Zus
Slide 4 - Sleepvraag
Welk systeem zorgt NIET voor de afstoting van donor organen door de acceptor?
A
HLA-systeem/MHC
B
killer leukocyten
C
antistoffen
D
macrofagen
Slide 5 - Quizvraag
Met één nier kan men leven. Wanneer beide nieren niet goed werken, wordt soms een niertransplantatie uitgevoerd. In het lichaam van een nierpatiënt wordt dan een gezonde nier geplaatst van iemand anders, de donor. Lichaamsvreemde stoffen in de donornier kunnen na zo’n transplantatie een afstotingsreactie in het lichaam van de ontvanger veroorzaken.
Waaruit bestaat zo’n afstotingsreactie?
A
rode bloedcellen maken antigenen
B
rode bloedcellen maken antistoffen
C
witte bloedcellen maken antigenen
D
witte bloedcellen maken antistoffen
Slide 6 - Quizvraag
Bloedtransfusie
ABO-systeem en rhesusfactor
rode bloedcellen klonteren in contact met antistof
hemoglobine komt vrij --> hemolyse
membraan rode bloedcellen (85%) rhesusantigeen of rhesusfactor --> Rh+
antiresus --> hemolyse
resuskindje --> antiresus inspuiten
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Tot voor kort kon een niertransplantatie alleen plaatsvinden als de donor en de ontvanger passende bloedgroepen hadden. Door een nieuwe techniek speelt de bloedgroep bij deze transplantatie geen rol meer. Bij die techniek worden bij de nierpatiënt de antistoffen tegen de donorbloedgroep uit het bloed gefilterd. Alle andere antistoffen gaan terug in het lichaam. Jasmijn is nierpatiënt en komt in aanmerking voor een niertransplantatie. Ze heeft bloedgroep 0. Door de nieuwe techniek kan zij van haar broer Mark een donornier ontvangen. Mark heeft bloedgroep A. Voordat de transplantatie wordt uitgevoerd, wordt het bloed van Jasmijn gefilterd.
Welke antistoffen worden uit haar bloed verwijderd?
A
alleen anti-A
B
alleen anti-B
C
anti-A en anti-B
Slide 10 - Quizvraag
Resusantagonisme: moeder A-, kind B+. Het gaat niet goed met de baby. Bloedtransfusie baby. Welk bloed krijgt de baby?
A
A-
B
B-
C
A+
D
B+
Slide 11 - Quizvraag
In het schema zie je welke bloedgroepen een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen. Welke combinatie van bloedgroepen bij een bloedtransfusie is veilig?
A
Donor bloedgroep B en ontvanger bloedgroep A
B
Donor bloedgroep 0 en ontvanger bloedgroep B
C
Donor bloedgroep A en ontvanger bloedgroep B
D
Donor bloedgroep A en ontvanger bloedgroep 0
Slide 12 - Quizvraag
Waarom kun je bij een bloedtransfusie niet elke bloedgroep aan een patient geven?
Slide 13 - Open vraag
Afsluiting
Oefenen tentamen: examenopgaven
dinsdag examenopgaven klassikaal oefenen
Waarom kan niet iedereen donor zijn voor patient X?
Slide 14 - Tekstslide
Waarom kan niet iedereen donor zijn voor patient X?