H4 - Final Lesson - P1 - Grammar Repeat

H4 - English - P1 - Final week
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 - English - P1 - Final week

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
Getting test ready:

Grammar check

Grammar Mock Test

Slide 2 - Tekstslide

Put the verb in the correct tense:
He always ______ (tell) us funny stories.

Slide 3 - Open vraag

Put the verb in the correct tense:
Martha and Kevin ______ (swim) twice a week.

Slide 4 - Open vraag

Present Simple
De Present Simple wordt gebruikt bij het beschrijven van een feit of een gewoonte (iets dat regelmatig gebeurt).

De Present Simple maak je door het hele werkwoord te gebruiken. Voorbeeld: I look, you kiss, we talk.

Let op! Uitzondering bij he, she en it: dan zet je –s achter het hele werkwoord.Voorbeeld: she walks, he runs, it falls. (check booklet voor meer uitzonderingen.)

Slide 5 - Tekstslide

Put the verb in the correct tense:
The kids ______ (play) in the garden now.

Slide 6 - Open vraag

Put the verb in the correct tense:
My mother _______ (not cook) today.

Slide 7 - Open vraag

Present Continuous
De Present Continuous gebruik je om aan te geven dat iets nu aan de gang is

De Present Continuous maak je met een vorm van ‘to be’ (am/are/is) gevolgd door werkwoord + ing. Voorbeeld: I am walking, she is talking

Let op! Uitzondering wanneer je een werkwoord hebt dat eindigt op een –e, dan laat je de –e weg voor je de –ing toevoegt. Voorbeeld: He is writing (to write)

Slide 8 - Tekstslide

Finish the sentence using an adjective or adverb:
Mandy is a _______ girl. (pretty)

Slide 9 - Open vraag

Finish the sentence using an adjective or adverb:
The class is ______ loud today. (terrible)

Slide 10 - Open vraag

Adjectives and Adverbs
Je gebruikt een adjective (bijvoeglijk naamwoord) om een zelfstandig naamwoord te omschrijven. Bijvoorbeeld: A beautiful house

Adverbs (bijwoorden) geven meer informatie over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een ander bijwoord.  
Bijvoorbeeld: she asked nicely

Check de grammar booklet voor de uitzonderingen. 


Slide 11 - Tekstslide

Use the correct future tense:
1. Wait! I _____(help) you with that heavy box.
2. She _____ (go) to the dentist tomorrow at 2.

Slide 12 - Open vraag

Use the correct future tense:
1. Here is the weather forecast. Tomorrow ___(be) dry and sunny.
2. The train ______(leave) at 12:00 o'clock.

Slide 13 - Open vraag

Future tense
1. Will + ww = I think it will rain today. 
voorspelling zonder bewijs, aanbod, verzoek, belofte
2. "to be" + going to + ww = The newspaper said it is going to rain today. 
voorspelling met bewijs, plannen
3. present continuous = I am meeting my friends at 8 o'clock tonight. 
plannen met afspraak
4. present simple = School starts at 8:20 in the morning. 
vaste tijden (roosters, reis schema's, etc.)

Slide 14 - Tekstslide

Test preparation
- Study the vocabulary from WaspReporter Studenfile: 
English>Dutch and Dutch>English (see studiewijzer)
- Do the Mock test to check your grammar knowledge
- Practise reading > www.examenflow.nl 

> Need more help? Come to my flex on Wednesday :-)

Slide 15 - Tekstslide

Finished!
You have Refreshed  your grammar knowledge

You practised all the grammar for the test

Well done!

Slide 16 - Tekstslide