De Present Simple wordt gebruikt bij het beschrijven van een feit of een gewoonte (iets dat regelmatig gebeurt).
De Present Simple maak je door het hele werkwoord te gebruiken. Voorbeeld: I look, you kiss, we talk.
Let op! Uitzondering bij he, she en it: dan zet je –s achter het hele werkwoord.Voorbeeld: she walks, he runs, it falls. (check booklet voor meer uitzonderingen.)