20/9 Metonymie - woordenschat H3

Beeldspraak
 
Metonymie
Metoniem
(+herhaling vergelijking en metafoor)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
 
Metonymie
Metoniem
(+herhaling vergelijking en metafoor)

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Korte activiteit
  • Wat weet je nog/wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet wat stijlfiguren zijn
  • weet je wat een metoniem is
  • weet je weer wat vergelijkingen, metaforen en personificaties zijn

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woorden: dilemma en argumenter
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide


Huilen bij honger
Ontbijten met kattenvoer

Slide 6 - Poll

Huilen bij honger of ontbijten met kattenvoer, leg je keuze uit.

Slide 7 - Open vraag

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je uitleggen wat een metonymie is
  • heb je geoefend met de beeldspraken metafoor en metonymie

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak 

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht:
Bekijk de volgende video en let op de beeldspraak die gebruikt wordt.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welke beeldspraak hoorde
je in de video?
Schrijf ze op.

Slide 14 - Woordweb

Waar herken je een vergelijking aan?

Slide 15 - Open vraag

Een metafoor
A
is figuurlijk
B
is letterlijk

Slide 16 - Quizvraag

Mischa en Renee lijken op elkaar als twee druppels water.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 19 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd 
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden 
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, etc...

Slide 21 - Tekstslide

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 22 - Tekstslide

Metafoor
  • De metafoor is ook een vorm van beeldspraak. 
  • Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. 
  • Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.
   - Je kamer ziet eruit als een zwijnenstal. --> vergelijking
   - Wat een zwijnenstal is het hier. --> metafoor
--> zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt voor een kamer die een puinhoop is (overeenkomst = beide een puinhoop)

Slide 23 - Tekstslide

Metafoor 
"Wat een zwijnenstal is het hier."   = kamer is vies
--> verschil: geen verbindingswoord en je moet zelf bedenken wat er met zwijnenstal benoemd wordt.
"Wat een rioolwater.'  = koffie is vies
'Liefde maakt blind." = je ziet sommige dingen niet als je van iemand houdt.
Beeld wordt genoemd, object ontbreekt 
In een metafoor ontbreekt altijd het verbindingswoord en daarnaast blijft de overeenkomende eigenschap meestal impliciet (niet uitgesproken, maar moet je zelf begrijpen0
Een metafoor heeft vaak de volgende structuur:
A = B.


Slide 24 - Tekstslide

De metafoor
 Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. 
Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is. Je stelt dus iets levenloos voor als een levend wezen.


Slide 27 - Tekstslide

Personificatie
  • Je kamer roept om een schoonmaakbeurt.  --> kamer kan niet roepen
  • De zon streelt haar huid.  --> zon kan niet strelen
  • De toekomst lacht ons toe. --> toekomst kan niet lachen
  • De economie zucht en steunt onder de coronamaatregelen. --> economie kan niet zuchten en steunen
  • In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd. --> 
  • De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
  • Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
  • Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Een leuk artikel over beeldspraak
NRC, 18 januari 2017

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Metonymie
  • Het woord metonymie is afkomstig uit het Grieks en betekent letterlijk ‘’een verandering van naam’’. 
  • Hierbij kun je dus denken aan ‘’betekenisverschuiving’’. 
  • Een metonymie valt onder het thema stijlfiguur en is een soort beeldspraak. Je zegt dan niet meteen wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daar mee samenhangt. 
  • Het nieuwe begrip roept dan het bedoelde begrip op. 

Dat klinkt allemaal een beetje ingewikkeld, maar we leggen het nog eens uit met de volgende voorbeeld. Let op: de dikgedrukte woorden drukken eigenlijk dus iets anders uit:


Slide 32 - Tekstslide

Lees de volgende zinnen
  • Sven Kramer won afgelopen jaar drie keer goud
  • Voordat ik met de les begin moet ik altijd even de koppen (of neuzen) tellen
  • Nederland maakte 3-1 tegen Duitsland
  • Hij heeft een groot hart
  • De vrouwen staan in vuur en vlam
  • Wij hebben volgens de Van Dale een echte Van Gogh in ons huis hangen

Slide 33 - Tekstslide

Metonymie
Misschien klinken de volgende voorbeelden nog helemaal niet zo gek en weet je al welke beeldspraak er in de dik gedrukte woorden zitten. Hieronder de uitleg.

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille/eerste prijs  (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 34 - Tekstslide

Conclusie
Je zegt met het nieuwe begrip dus iets wat samenhangt met het bedoelde begrip. 

Zo is bij “koppen”, de kop een onderdeel van een mens
En bij de Van Gogh wordt natuurlijk niet de man zelf bedoeld, maar wordt de naam gezegd om de samenhang met het schilderij aan te duiden.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Voordat we met de bus vertrokken, moesten we eerst de neuzen nog even tellen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 37 - Quizvraag

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 38 - Quizvraag

Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 39 - Quizvraag

Werk voor deze les:
Woordenschat H3, blz.88 t/m 90: 
  • startopdracht + opdracht 1 en 2

Wat niet af is = huiswerk!
timer
15:00

Slide 40 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je vandaag geleerd hebt.

Slide 41 - Woordweb

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet wat stijlfiguren zijn
  • weet je wat een metoniem is
  • weet je weer wat vergelijkingen, metaforen en personificaties zijn

Slide 42 - Tekstslide

Ik kan uitleggen wat een metonymie is en kan die herkennen in zinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 44 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 45 - Open vraag