alle dia's roze

de bank

• grote stoel voor twee of meer personen
• de bank - de banken
• het bankje
• zin: Ik zit op de bank en kijk tv.
• zin: Hij valt op de bank in slaap.

het bed

• slaapplaats 
• het bed - de bedden
• het bedje
• zin: In mijn slaapkamer staat een groot bed.
• zin: Het is 11 uur, ik ga naar bed.

in

• in < > uit
• zin: Ik woon in een huis
• zin: De poes zit in de doos. 

de kilometer

• Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
• Kilo = 1000
• zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer. 

klein

• niet groot
• klein - kleiner - kleinst
• zin: Een muis is een klein dier. 
• zin: Ik ben kleiner dan mijn broer.

de kleur

• Rood, blauw en groen zijn kleuren.
• de kleur - de kleuren
• zin: Een tomaat heeft een rode kleur. 

laten

• > niet doen
•  werkwoord
• zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
• > zal het gaan doen
• zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.

lopen

• Je benen gebruiken om vooruit te komen.
• werkwoord
• zin: Ik loop naar de supermarkt.
• zin: Wij lopen naar de sporthal. 

met

• samen met iets of iemand.
• zin: Ik wil graag een patatje met, alstublieft!
• zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 

naast

• aan de zijkant van iets of iemand
• zin:  De kat zit naast de mand.
• zin: Ik zit naast mijn vriend.

netjes

• geen rommel
• opgeruimd
• mooi
• zin: De boeken staan netjes in de kast. 
• zin: Wat zie jij er netjes uit!

niet

onder

• onder < > op
• zin: De poes loopt onder de tafel. 

overal

• op elke plaats, 
• op elke plek
• zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
• zin: Er liggen overal spullen. 

de plek

• een plaats
• een ruimte
• zin: De slaapkamer is de plek om te slapen. 

de ruimte

• Een plaats in een gebouw
• Een plek in je huis
• Een lege plek
• de ruimte - de ruimtes
• zin: De gang is een ruimte in je huis.
• zin: Ik heb geen ruimte voor een nieuwe bank. 

schoonmaken

de slaapkamer

slapen

het station

de stoel

de tafel

de tuin

de vakantie

van

• bezit
• zin: Van wie is deze jas?
• zin: Deze telefoon is van mij! 

ver

verhuizen

de wc

de winkel

de woonkamer

zoiets

• voorbeeld
• aanwijzen
• zin: Ik wil een nieuwe jas, ik dacht aan zoiets  
•        <------- ????

zwart

• de donkerste kleur die er is
• wit < > zwart
• zin: Ik heb vandaag een zwarte broek aan. 
• zin: Mijn koptelefoon en laptop zijn zwart.