Verwerkingsvragen

Wij willen graag veel tijd ....... aan Nederlands leren.
1
A
genieten
B
betreffen
C
besteden
D
chatten
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NT2BasisschoolGroep 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Wij willen graag veel tijd ....... aan Nederlands leren.
1
A
genieten
B
betreffen
C
besteden
D
chatten

Slide 1 - Quizvraag

Wat ......... chatten, daar heb ik geen behoefte aan.
A
best
B
betreft
C
al
D
dagelijks

Slide 2 - Quizvraag

A - Al: gaat over tijd.
B - Al: gaat over snelheid.
C - Al: gaat over iedereen.
A
A - goed B - fout C - goed
B
A - goed B - fout C - fout
C
A - fout B - fout C - goed
D
A - goed B - goed C - fout

Slide 3 - Quizvraag

Maak een zin met:
dagelijks / chatten / best

Slide 4 - Open vraag

timer
1:30
Wat is jouw grootste levensbehoefte?

Slide 5 - Woordweb

A - Mijn broer besteedt veel tijd aan chatten.
B - Bestede jullie veel aandacht aan chatten?
C - Ik besteedt geen tijd aan chatten.
D - Wie besteedt er tijd aan chatten?

A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - goed B - fout C - fout D - goed
C
A - goed B - goed C - fout D - goed
D
A - fout B - goed C - goed D - goed

Slide 6 - Quizvraag

A - Zij is thuis de ..... die geen vlees eet.
B - Hij is de ....... met zwart haar.
2
A
A - enige B - enige
B
A - enige B - directeur
C
A - directeur B - enige
D
A - directeur B - directeur

Slide 7 - Quizvraag

timer
1:30
Waar geniet jij van?

Slide 8 - Woordweb

Maak een zin met:
hangen / hij
timer
1:30

Slide 9 - Open vraag

A - Het is wel ...... dat ze het niet snapt.
B - Ik woon ...... de directeur.
A
A - duidelijk B - dichtbij
B
A - dichtbij B - dichtbij
C
A - enige B - enige
D
A - enige B - dichtbij

Slide 10 - Quizvraag

A - Waar koop jij die boek?
B - Waar eet jij die boterham?
C - Waar moet die tafel staan?
A
A - fout B - goed C - goed
B
A - fout B - goed C - fout
C
A - goed B - goed C - goed
D
A - fout B - fout C - goed

Slide 11 - Quizvraag

A - Hij hang zijn kleren op.
B - Ik heb geen behoefte aan hangen.
C - Zij hangen op straat.
A
A - fout B - goed C - goed
B
A - fout B - fout C - goed
C
A - goed B - goed C - goed
D
A - fout B - goed C - fout

Slide 12 - Quizvraag