15.3 Gezichtszintuig V5 2324

              15.3 Gezichtszintuig
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

              15.3 Gezichtszintuig

Slide 1 - Tekstslide

Hoe werkt                      een bril?

Slide 2 - Tekstslide

Hoe kun je diepte zien

Slide 3 - Tekstslide

Doel 14.3 Je kunt
  • de onderdelen van het gezichtszintuig benoemen (naam, plaats, functie)
  • uitleggen hoe je oog de hoeveelheid binnenvallend licht regelt
  • uitleggen hoe je oog kan scherpstellen
  • beschrijven welke zicht-afwijkingen er zijn en hoe ze kunnen worden gecorrigeerd door een bril/contactlenzen
  • uitleggen hoe he diepte kunt zien

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De pupilreflex

Slide 6 - Tekstslide

De pupilreflex

Slide 7 - Tekstslide

De pupilreflex loopt via
A
het ruggenmerg
B
de hersenstam
C
de grote hersenen
D
de kleine hersenen

Slide 8 - Quizvraag

De lens

Slide 9 - Tekstslide

Accomoderen = scherpstellen

Accomoderen doe je door de bolheid van de lens aan te passen aan de afstand van het voorwerp.

De bolheid van je lens pas je aan met het straalvormig lichaam en de lensbandjes.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Accomoderen = scherpstellen

Accomoderen doe je door de bolheid van de lens aan te passen aan de afstand van het voorwerp.

Straalvormig lichaam ontspannen -> lensbandjes strak
-> lens plat -> veraf zien
Straalvormig lichaam gespannen -> lensbandjes los -> lens bol -> dichtbij zien

Slide 12 - Tekstslide

Accomoderen

Slide 13 - Tekstslide

Als ik naar buiten kijk en daarna naar binnen op mijn computerscherm dan
A
Ontspannen de spieren van het straalvormig lichaam en wordt de lens plat
B
Ontspannen de spieren van het straalvormig lichaam en wordt de lens bol
C
Spannen de spieren van het straalvormig lichaam aan en wordt de lens plat
D
Spannen de spieren van het straalvormig lichaam aan en wordt de lens bol

Slide 14 - Quizvraag

Verziend
  • je lens is niet bol genoeg of je oog is 
te kort.
  • je kunt dichtbij niet scherp zien
  • Je hebt een bolle lens
/+ brillenglas nodig (convergerende lens)

Slide 15 - Tekstslide

Bijziend
  • je lens is niet plat genoeg of
je oog is te lang.
  • je kunt veraf niet scherp zien, 

  • Je hebt een holle lens
/- brillenglas nodig (divergerende lens) 

Slide 16 - Tekstslide

Oudziend
  • de lens is niet flexibel genoeg meer en wordt niet bol genoeg meer om goed dichtbij de zien. 
  • dan heb je een leesbril nodig, soms zelfs naast een bril voor bijziendheid.


Slide 17 - Tekstslide

Iemand met een multifocale bril...
A
heeft min glazen voor verziendheid en plus voor oudziendheid
B
heeft min glazen voor bijziendheid en plus voor oudziendheid
C
heeft plus glazen voor verziendheid en min voor oudziendheid
D
heeft min glazen voor bijziendheid en min voor oudziendheid

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Netvlies
Plaats waar de lichtgevoelige
zintuigcellen zitten, 
aan de achterkant van je 
oogbol.

Slide 20 - Tekstslide

Het oog - netvlies
Je netvlies is bedekt met 
zintuigcellen:
kegeltjes en staafjes.

Slide 21 - Tekstslide

Het netvlies
Gele vlek: 
centrale deel netvlies met alleen kegeltjes.
Hiermee kun je het scherpst zien.
Blinde vlek: 
plek waar de bloedvaten en axonen 
het oog verlaten. 
Met dit stuk netvlies kun je niet zien.

Slide 22 - Tekstslide

Diepte zien

Slide 23 - Tekstslide

Diepte zien

Slide 24 - Tekstslide

Diepte zien
In het chiasma opticum kruisen
de oogzenuwen elkaar
gedeeltelijk. Hierdoor vallen de
beelden van het rechterdeel van
het gezichtsveld van beide ogen
samen aan de linkerkant
van je brein (en andersom).

Slide 25 - Tekstslide

Diepte zien
1                                                                  Welk deel van het 
                                                                   gezichtsveld zie je 
2                                                                      niet?                                 
3


Slide 26 - Tekstslide

Diepte zien
1

2

3

Welk deel zie je niet?

Slide 27 - Tekstslide

Doel 14.3 Je kunt
  • de onderdelen van het gezichtszintuig benoemen (naam, plaats, functie)
  • uitleggen hoe je oog de hoeveelheid binnenvallend licht regelt
  • uitleggen hoe je oog kan scherpstellen
  • beschrijven welke zicht-afwijkingen er zijn en hoe ze kunnen worden gecorrigeerd door een bril/contactlenzen
  • uitleggen hoe je diepte kunt zien

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode.
Maak de opdrachten van 
14.3: Leerroute B (3 t/m 6)


Slide 29 - Tekstslide