Writing & Grammar

Writing & Grammar: pitfalls 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Writing & Grammar: pitfalls 

Slide 1 - Tekstslide

Tips and tricks!
Let op je spelling en grammatica:
  • Gebruik de juiste tijden 
  • Begin je zinnen niet met een linking word (and, but, because, so, etc.)
  • Let op de zinsvolgorde (wie-doet-wat-waar-wanneer)
  • Schrijf I (ik) altijd met een hoofdletter
  • Schrijf de talen (schoolvakken), maanden, dagen etc.  met een hoofdletter 

Slide 2 - Tekstslide

Mind your grammar!

Slide 3 - Tekstslide

Mind your punctuation!

Slide 4 - Tekstslide

Woordvolgorde
De normale volgorde van woorden in het Engels is:
wie + doet + wat/wie + waar + wanneer

- Sem works at Mc Donald's on Sundays.
- My parents are going on holiday to Malta tomorrow.
- I gave flowers to my girlfriend last week.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

A

Gebruik je als het woord erachter met een medeklinkerklank begint

A book
A house
A unicorn 
(uitspraak  = junicorn)
An

Gebruik je als het woord erachter met een klinkerklank begint

An apple
An umbrella
An hour
(uitspraak = our)

Slide 8 - Tekstslide

... ear
A
A
B
An

Slide 9 - Quizvraag

... house
A
A
B
An

Slide 10 - Quizvraag

... uniform
A
A
B
An

Slide 11 - Quizvraag

... hour
A
A
B
An

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

The pain of the mind is worse ..... the pain of the body
A
then
B
than

Slide 14 - Quizvraag

My brothers are both taller .... me
A
than
B
then

Slide 15 - Quizvraag

I'll stay for an hour, but .... I have to leave
A
then
B
than

Slide 16 - Quizvraag

there vs. they're vs. their

Slide 17 - Tekstslide

Look over...
A
their
B
they're
C
there

Slide 18 - Quizvraag

That's not ... bike.

A
there
B
they're
C
their

Slide 19 - Quizvraag

..... not here.

A
there
B
they're
C
their

Slide 20 - Quizvraag

____ house is over ____.
A
There, their
B
They're, there
C
Their, they're
D
Their, there

Slide 21 - Quizvraag

I can't believe ____ leaving ____ bike ____!
A
their, there, they're
B
they're, there, their
C
they're, their, there
D
there, their, they're

Slide 22 - Quizvraag

your vs. you're

Slide 23 - Tekstslide

.... teacher is very nice!
A
Your
B
You're

Slide 24 - Quizvraag

_____ all very nice students!
A
Your
B
You're

Slide 25 - Quizvraag

By doing this quiz, ____ practicing ____ English.
A
your, your
B
your, you're
C
you're, your
D
you're, you're

Slide 26 - Quizvraag

Adverbs of frequency

(Woorden die aangeven hoe vaak iemand iets doet)

Slide 27 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Adverbs of frequency

Slide 28 - Tekstslide

Waar staan adverbs of frequency?
You always walk to school             -> komt voor het werkwoord

I am sometimes late for school  -> komt na het werkwoord to be

I have never walked to school    -> komt voor het laatste w.w.

Slide 29 - Tekstslide

Put in the right word order:
I / dinner / at / weekend / cook / sometimes / the.

Slide 30 - Open vraag

Put in the right word order:
often / I / go / swimming.

Slide 31 - Open vraag

the North Pole / cold / it / is / at / always.

Slide 32 - Open vraag

Zet in de goede volgorde:
wants - to visit - in England - John- me - next summer

Slide 33 - Open vraag

saw - we - in Spain - on the campsite - each other

Slide 34 - Open vraag

Meervoud in het Engels

Slide 35 - Tekstslide

meervoud van:
hobby

Slide 36 - Open vraag

meervoud van:
knife

Slide 37 - Open vraag

meervoud van:
tomato

Slide 38 - Open vraag

Veel gemaakte fouten:
I am a sixteen year old boy --> I am a sixteen-year-old boy

Im very happy --> I'm very happy (met apostrophe) 

I don't know a lot from your city --> I don't know a lot about your                         city

Slide 39 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten:
Schoolvakken: 
Nederlands = Dutch   Duits = German   Economie =  Economics
Maatschappijleer = Social studies    Biologie = Biology

I am going to stay at/by you --> I am going to stay with you
Can you tell please more about it? --> Can you tell more about it                                            please

Slide 40 - Tekstslide

Vertellen over je school
I am on the Regius college --> Je zegt dat je op het gebouw zit

Hoe dan wel?

I go to the Regius College
The name of my school is Regius College

Slide 41 - Tekstslide

With me everything is going good
(met mij gaat alles goed)

Slide 42 - Open vraag

I really have much sin in it
(Ik heb er veel zin in)

Slide 43 - Open vraag

Will you make a picture from us?
(Wil je een foto van ons maken?)

Slide 44 - Open vraag