4GT H6.3 + 6.4

Lesdoelen 6.3


- wat de vermogensrendementsheffing in box 3 is
- wat heffingskorting is
- hoe je uiteindelijk de inkomstenbelasting berekent
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen 6.3


- wat de vermogensrendementsheffing in box 3 is
- wat heffingskorting is
- hoe je uiteindelijk de inkomstenbelasting berekent

Slide 1 - Tekstslide

Inkomstenbelasting

Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting betalen.

Deze inkomens zijn ondergebracht in boxen. 
  • Box 1 = inkomstenbelasting
Je betaalt belasting over het belastbaar inkomen:  inkomsten + bijtellingen - aftrekposten
Progressief belastingtarief:
Het belastingpercentage  wordt hoger naarmate  het belastbaar inkomen  toeneemt.

  • Box 3 = vermogensrendementsheffing.

Slide 2 - Tekstslide

Tims inkomen is €45.000. Het eigenwoningforfait is €2.000 en de hypotheekrente €10.000.
Bereken het belastbaar inkomen. (euro-teken, geen punt)

Slide 3 - Open vraag

Inkomstenbelasting

Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting betalen.

Deze inkomens zijn ondergebracht in boxen. 
  • Box 1 = inkomstenbelasting
Je betaalt belasting over het belastbaar inkomen:  inkomsten + bijtellingen - aftrekposten
Progressief belastingtarief:
Het belastingpercentage  wordt hoger naarmate  het belastbaar inkomen  toeneemt.

  • Box 3 = vermogensrendementsheffing
Je betaalt belasting over je spaargeld (=vermogen)

Slide 4 - Tekstslide

Vermogensrendementsheffing
James heeft €42.000 spaargeld en €20.000 aan beleggingen. 
Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%. 
Hoeveel vermogensrendementsheffing moet James betalen?

1. Belastbaar vermogen = (42000+20000) - 50000 = €12.000
2. 1,9% rendement: fictief rendement =  31000 : 100 x 1,9 = €228
3. Daarover betaal je 31% belasting: 228 : 100 x 31 = €70,68
Dus James betaalt €70,68 vermogensrendementsheffing.

Slide 5 - Tekstslide

Tim heeft € 73.000 aan spaargeld.
Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%.
Bereken de vermogensrendementsheffing die hij in box 3 moet betalen.
(euro-teken, 2 decimalen).

Slide 6 - Open vraag

BELASTING OVER JE SPAARGELD 
= vermogensrendementsheffing
Heffingsvrij vermogen = eerste deel van je spaargeld belastingvrij. 
Daarna fictief rendement van 1,9%, en daar betaal je 31% belasting over.
2021

Slide 7 - Tekstslide

Heffingskorting
Van de belasting die je in box 1 en 3 berekend hebt, gaat nog heffingskorting af.

Te betalen inkomstenbelasting =
belasting box 1 + belasting box 3 - heffingskorting 

Slide 8 - Tekstslide

Voor Japer geldt:
belasting box 1: €21.799, belasting box 3: €230,12.
Jasper heeft recht op €3.270 heffingskorting.
Hoeveel belasting moet Tim uiteindelijk betalen?

Slide 9 - Open vraag

Voor Tim geldt:
belasting box 1: €15.485, belasting box 3: €135,47.
Tim heeft recht op €2.930 heffingskorting.
Hoeveel belasting moet Tim uiteindelijk betalen?

Slide 10 - Open vraag

Draagkrachtbeginsel
Draagkrachtbeginsel ‘de sterkste dragen de zwaarste lasten’.
→ mensen met meer inkomsten betalen in verhouding meer.


progressieve belasting → draagkrachtbeginsel

Slide 11 - Tekstslide

Belastingsstelsels





Proportioneel - progressief - degressief 
Gevolg voor inkomensverschillen?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag:

Afmaken H6.3 - vraag 28 t/m 32 
Maken H6.4 vraag 33 t/m 36

Slide 13 - Tekstslide