Evaluatie 2

Evaluatie 2
LUISTEREN EN SCHRIJVEN
1. Tekst over een vrijwilliger.
- Wat doet deze organisatie?
- Wat is de taak van de vrijwilliger?
- Wat moet hij goed kunnen?
- Wat vindt hij van zijn job.
1 / 8
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2

In deze les zitten 8 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Evaluatie 2
LUISTEREN EN SCHRIJVEN
1. Tekst over een vrijwilliger.
- Wat doet deze organisatie?
- Wat is de taak van de vrijwilliger?
- Wat moet hij goed kunnen?
- Wat vindt hij van zijn job.

Slide 1 - Tekstslide

Evaluatie 2
2. SCHRIJVEN EN SPREKEN
- Wat vind je belangrijker? Je diploma of je huwelijk? Waarom.
- Werk je liever met kinderen of met bejaarden? Waarom.
+ Andere OPEN vragen.
> Gebruik ook zinnen met NEVENschikking en ONDERschikking.



Slide 2 - Tekstslide

Evaluatie 2
SCHRIJVEN EN SPREKEN
FOTO'S  &  PICTOVERBA
3. Wat doe jij (niet) graag? (PRESENS)
4. Wat heb je vorig weekend gedaan? (PERFECTUM)
5. Wat deed jij vroeger 's avonds? (IMPERFECTUM)
6. Wat ga je morgen doen?
7. Wat zou je in de toekomst graag doen? (Ik zou graag...)

Slide 3 - Tekstslide

Evaluatie 2
LEZEN EN SCHRIJVEN
- Lees de tekst en los de meerkeuzevragen op.
- Geef je mening over dit artikel. (bv: Het is belangrijk zoveel mogelijk reizen te maken in een leven)

Slide 4 - Tekstslide

Evaluatie 2
LEZEN EN SCHRIJVEN
- Lees de e-mail en los de vragen op.
- Formuleer een klacht en stel een oplossing voor. (begroet de schrijver van de e-mail, verwijs naar de e-mail, schrijf hoe je je voelt, sluit de mail af)
(bv: CVO Lethas beslist eenzijdig om de lesdagen aan te passen)

Slide 5 - Tekstslide

Evaluatie 2
LEZEN EN SCHRIJVEN
- Lees de tekst en zoek een passende titel.

SPREKEN: Geef jouw opinie!
- Geld maakt niet gelukkig.
- Het weer is altijd slecht in België.

Slide 6 - Tekstslide

Evaluatie 2
SCHRIJVEN
- Schrijf een reisverslag van Mia.
Baseer je op de foto's (minimum 6 foto's). Zeg wat Mia 's morgens, 's middags en 's avonds deed. Gebruik structuurwoorden. Denk aan juiste plaats subject en verbum.



Slide 7 - Tekstslide

Evaluatie 2
SPREKEN / OPTIONEEL
- Luister naar de leerkracht. Hij vraagt iets aan een andere cursist, maar die hoort hem niet goed. Zeg aan de cursist wat de leerkracht heeft gezegd.
Bv:
Ben je klaar met de oefening?
Wat?  --> 'Steven vraagt of je klaar bent met de oefening?'
Hoe oud ben je?
Wat? --> 'Steven vraagt hoe oud je bent.'
Weet jij of hij morgen komt? Neen, ik vraag het aan andere cursist: 'Weet jij of Daniel morgen komt?'



Slide 8 - Tekstslide