In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Verdunningen en concentratieberekeningen
Slide 1 - Tekstslide
1. Je lost 20,0 mg stof op in een maatkolf van 250 ml. Hoe groot wordt de massaconcentratie na aanvullen?
A
12,5 mg/L
B
80 mg/L
C
0,080 mg/L
D
0,125 mg/L
Slide 2 - Quizvraag
2. Hoe groot is de massaconcentratie in g/L van 4,66 g stof in 500 mL?
A
0,00932 g/L
B
107 g/L
C
0,107 g/L
D
9,32 g/L
Slide 3 - Quizvraag
3. We lossen 220 mg keukenzout op. Het eindvolume wordt 250,0 mL. 10,0 mL van deze oplossing bevat: ... mg keukenzout.
A
1,14 mg
B
0,88 mg
C
8,80 mg
D
88,0 mg
Slide 4 - Quizvraag
4. Je lost een suikerklontje van 2,00 g in een kopje thee. Het totale volume is 150 mL. Bereken de massaconcentratie suiker in gram per liter.
A
1,33 g/L
B
75,0 g/L
C
0,075 g/L
D
13,3 g/L
Slide 5 - Quizvraag
5. Sinaasappelsap bevat 80,0 g suiker per liter. Hoeveel gram suiker zit er dan in een glas sinaasappelsap van 200 mL?
A
16,0 g
B
1,60 g
C
2,50 g
D
80,0 g
Slide 6 - Quizvraag
6. Zeewater bevat 24 g zout (natriumchloride) in 1,00 liter. Hoeveel gram zout bevat 50,0 mL zeewater dan?
A
120 g
B
1,20 g
C
12,0 g
D
0,480 g
Slide 7 - Quizvraag
7. Je lost 750 mg suiker op in een maatkolf en vult aan tot 500,0 mL. Hoeveel mg suiker bevat 25,0 mL van de oplossing?
A
18,8 mg
B
37,5 mg
C
188 mg
D
375 mg
Slide 8 - Quizvraag
8. Hoe groot is hier de verdunningsfactor?
A
4x
B
100x
C
25x
D
400x
Slide 9 - Quizvraag
9. Een waterige oplossing van glycerol bevat 0,100 g glycerol per mL. Hoeveel g glycerol zit er dan in 0,500 liter oplossing?
A
50,0 g
B
0,050 g
C
500 g
D
5,00 g
Slide 10 - Quizvraag
10. Hoe groot is de massaconcentratie (mg/L) in de verdunning (kolfje B)?
A
2500 mg/L
B
25 mg/L
C
250 mg/L
D
2,50 mg/L
Slide 11 - Quizvraag
11. Je lost 3,20 mg lood(II)nitraat op en je vult aan tot 250,0 mL. Je pipetteert 25,0 mL van de oplossing. Hoe groot is de massaconcentratie in (mg/L) in deze 25,0mL?
A
320 mg/L
B
32,0 mg/L
C
0,32 mg/L
D
12,8 mg/L
Slide 12 - Quizvraag
12. Hoe groot is de massaconcentratie in de verdunning (kolfje B)?
A
50,0 mg/L
B
100 mg/L
C
200 mg/L
D
5,00 mg/L
Slide 13 - Quizvraag
13. Je lost 250 mg soda op, eindvolume: 500 mL. De oplossing wordt nog verdund met een verdunningsfactor van 20. Bereken de massaconcentratie in mg/L van de verdunning
A
1,0 mg/L
B
12,5 mg/L
C
25,0 mg/L
D
0,025 mg/L
Slide 14 - Quizvraag
14. Een limonadesiroop bevat 750 g suiker per liter. Je voegt 5,0 mL van de siroop toe aan kraanwater tot je een drankje hebt van 150 mL. Hoeveel g suiker bevat je drankje dan?
A
25 g
B
3,75 g
C
5,0 g
D
150 g
Slide 15 - Quizvraag
15. Je lost 4,50 g kaliumchloride op. Eindvolume: 2,00 liter. Bereken de massaconcentratie in mg/L.
A
2250 mg/L
B
2,25 mg/L
C
225 mg/L
D
9,0 mg/L
Slide 16 - Quizvraag
16. 400 mg kaliumchromaat wordt opgelost. Eindvolume:100,0 mL. Van de oplossing wordt 10,0 mL verdund in een kolf van 100 mL en aangevuld. Hoeveel mg kaliumchromaat bevat de verdunning?
A
400 mg
B
40,0 mg
C
4,00 mg
D
0,400 mg
Slide 17 - Quizvraag
17. Je maakt een oplossing van 243 mg koper(II)sulfaat in 500 mL. Daarna maak je een verdunning van 10,0 mL naar (maatkolf) 250 mL. Bereken de massaconcentratie in mg/L.
A
486 mg/L
B
19,44 mg/L
C
1215 mg/L
D
9,72 mg/L
Slide 18 - Quizvraag
18. Je maakt een oplossing van 450 mg calciumchloride in 1000 mL. Daarna maak je een verdunning van 5,0 mL naar (maatkolf) 100 mL. Bereken de massaconcentratie calciumchloride in de verdunning (mg/L).
A
450 mg/L
B
22,5 mg/L
C
2,25 mg/L
D
4,50 mg/L
Slide 19 - Quizvraag
19. Je maakt een oplossing van 2,50 g natriumchloride in 500 mL. Daarna maak je een verdunning van 25,0 mL naar (maatkolf) 100 mL. Bereken de massaconcentratie natriumchloride in de verdunning (g/L).