= taalvariant die typerend is voor bepaalde sociale groep
1. Groepstaal
= eigen aan bepaalde sociale groep vb. op basis van leeftijd, geslacht, ...
→ onderscheid zich vooral op vlak van woordenschat
→ vb. Jongerentaal, mannentaal, vrouwentaal, studententaal, …
2. Vaktaal
= terminologie die eigen is aan een bepaalde vak/beroep
→ vb. Geologen, taalkundigen, pedagogen, medici, advocaten, computerspecialisten
→ vaktaal met specifieke vaktermen = vakjargon