2023-01-11 Groep A-rood

Programma
Kennismaken
Herhalen verkleinwoorden oefeningen
Persoonlijk voornaamwoord
Leestekst eten
woorddictee
spel


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
Kennismaken
Herhalen verkleinwoorden oefeningen
Persoonlijk voornaamwoord
Leestekst eten
woorddictee
spel


Slide 1 - Tekstslide

Kennismaken
Pak een aantal M&Ms
Niet opeten!

Slide 2 - Tekstslide

Kennismaken
Bij iedere kleur hoort een vraag!

Slide 3 - Tekstslide

Dit zijn de vragen!
rood: Wat is je favoriete hobby?
groen: Wat eet je het liefst?
geel: Wat is je favoriete dier?
oranje: Wat is je favoriete film?
bruin: Wat is je mooiste herinnering?
blauw: Vertel iets over jezelf!

Slide 4 - Tekstslide

Waar ga je staan? Waarom? 
1. Zou je liever de oceaan over willen zeilen of vliegen?
2. Als het kon zou je dan liever 100 jaar geleden of 100 jaar in de toekomst willen leven?
3. Ga je liever naar de bioscoop of kijk je liever thuis?

Slide 5 - Tekstslide

Wat leren we deze les?

1. Je kunt de regels van verkleinwoorden op de juiste manier toepassen!

2. Je kunt het persoonlijk voornaamwoord op de juiste manier gebruiken voor personen.

Slide 6 - Tekstslide

1. Verkleinwoorden
Eindje, sjaaltje, boompje, brilletje, jongetje, etentje, en schatje zijn verkleinwoorden.

Ze zijn gemaakt van het zelfstandig naamwoord:
eind, sjaal, boom, bril, jongen, eten en schat.

Slide 7 - Tekstslide

Regel
meestal -je

de stad - het stadje
het dorp - het dorpje


Slide 8 - Tekstslide

Regel
na een l, n, w, r of een klinker komt -tje:
de stoel - het stoeltje
de schoen - het schoentje
de vrouw - het vrouwtje
de deur - het deurtje
de la - het laatje

Slide 9 - Tekstslide

Regel
na een m komt pje:

de boom - het boompje
het raam - het raampje

Slide 10 - Tekstslide

Regel
Sommige woorden krijgen -etje:
de bril - het brilletje
de man - het mannetje
de ster - het sterretje
de ring - het ringetje
de jongen - het jongetje




Slide 11 - Tekstslide

Regel
de bon - het bonnetje
de weg - het weggetje
de brug - het bruggetje
het spel - het spelletje





Slide 12 - Tekstslide

Regels verkleinwoorden
  1. meestal komt er                              -je (stadje, dorpje)
  2. na een l, n, w, r of een klinker     -tje (deurtje, laatje)
  3. na een m komt                                 -pje (boompje, raampje)
  4. sommige woorden krijgen         -etje (ringetje, bonnetje)






Slide 13 - Tekstslide

Oefening verkleinwoorden
Samen
Van welk zelfstandig naamwoord zijn ze gemaakt?
Gebruik ook het lidwoord!

wieltje, rolletje, kastje, spelletje, latje, laatje, lampje, chocolaatje

Slide 14 - Tekstslide

In tweetallen!
Maak het verkleinwoord.

de bon - het bonnetje
het bureau -
de klok -
het papier -
de telefoon - 

In tweetallen!
Maak het verkleinwoord:

de fles -
de bril - 
de noot -
de auto -
de tuin - 

Slide 15 - Tekstslide

Klare Taal maken
Maak in je schrift blz. 63.

Slide 16 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Klare Taal blz. 16 en 17
Boeken uitdelen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Thema eten
Bladen uitdelen
Leestekst: Slimmer omgaan met eten!
lees de tekst en vragen beantwoorden
Running dication
Twee aan twee woorddictee met de woordenlijst

Slide 19 - Tekstslide

Oefening: ra-ra waar zijn we?
In tweetallen bedenk je een kort gesprek (dialoog) dat plaatsvindt op een bepaalde locatie.
Je houdt de locatie geheim!!!

Kies uit: 1. de supermarkt, 2. het ziekenhuis, 3. de bibliotheek, het vliegtuig, de auto, de trein, de kledingwinkel, het klaslokaal, de bioscoop, het schoolplein, 

Slide 20 - Tekstslide

Ra-ra waar zijn we?

  1. de supermarkt
  2. het ziekenhuis
  3. de bibliotheek
  4. het vliegtuig
  5. de auto
Ra-ra waar zijn we?

6. de kledingwinkel
7. het politiebureau
8. het strand
9. de bioscoop
10. de markt

Slide 21 - Tekstslide

Uitvoering
Je speelt je gesprek/dialoog voor de groep
De andere leerlingen schrijven de woorden op waaraan ze de locatie herkennen.
Wie weet welke locatie is gekozen?

Slide 22 - Tekstslide

Running dictation
Welk tweetal heeft als eerste de 15 woorden gehaald?
tweetallen A en B
15 post-its per tweetal

Slide 23 - Tekstslide

Running dictation

Leerling A rent naar de gang zonder pen en papier.
Ziet 15 woorden staan.
Probeert 1 of meer woorden te onthouden en rent terug naar B.
A vertelt het woord aan B en deze schrijft het goed op!
Welk tweetal is het snelst?


Slide 24 - Tekstslide

Maandag 23 januari!
Huiswerk persoonlijk voornaamwoord
Uit het boek A tot zin maken blz. 64 nr. 2 en blz. 65 nr. 3
Uit het boek Klare taal maken les 3 blz. 17 nr 1,2,3,4,5,6 en 7. 



Slide 25 - Tekstslide