Periode 3 Les 9 Leerjaar 2 Unidad 6 en 7. Repaso Verbos

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Cuántos verbos conoces?

Slide 4 - Woordweb

Por las tardes yo ... (trabajar) en una empresa intrnacional.
timer
0:30
A
trabaja
B
trabajas
C
trabajamos
D
trabajo

Slide 5 - Quizvraag

Natalia ...(leer) y ... (responder) los correos electrónicos de la administración.
timer
0:30
A
leo-respondo
B
lees-respondes
C
lee-responde
D
leen-responden

Slide 6 - Quizvraag

Gabriel y Claudia ...(organizar) y ... (participar) en conferencias.

Slide 7 - Woordweb

¿Dónde trabaja Manuel?

Slide 8 - Open vraag

El comerciante ... y ... productos importados.
A
alquila y canta
B
compra y vende
C
trabaja y come
D
aprende y estudia

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer gebruik je het werkwoord SER?

Slide 10 - Open vraag

Vertaal: Wij zijn studenten van Zadkine.

Slide 11 - Woordweb

Schrijf een zin met SER.

Slide 12 - Woordweb

Wanneer gebruik je ESTAR?

Slide 13 - Open vraag

Vertaal: Ik ben in Bolivia vandaag?

Slide 14 - Woordweb

Vertaal: Mijn ouders zijn ziek.

Slide 15 - Woordweb

Schrijf een zin met ESTAR.

Slide 16 - Open vraag

¿Qué significa la palabra HAY?

Slide 17 - Open vraag

Wanneer gebruik je HAY?

Slide 18 - Woordweb

¿QUÉ HAS APRENDIDO HOY?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

timer
0:30
Nosotros ...(poder) hablar bastante español.

Slide 21 - Woordweb

¿Cuántos años ... tú?


Slide 22 - Open vraag

Hoy ... comer ... 
¿Qué quieres comer hoy?

Slide 23 - Woordweb



Por las tardes Lucas y sus amigos ... (hacer) muchas cosas.
A
hacéis
B
hacemos
C
hago
D
hacen

Slide 24 - Quizvraag

¿Qué haces en tú tiempo libre? En mi tiempo libre ...

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Tekstslide

A los productores ... vender sus productos.
Wanneer je niet weet over welke persoonlijk voornaamwoord het gaat, kan je de volgende vraag stellen. Aan wie?/¿A quién ... vender los productos? A ellos (los productores).
A
nos gusta
B
os gustan
C
les gustan
D
les gusta

Slide 27 - Quizvraag

Hoe zeg je: 'Ik vind leren niet leuk'?

Slide 28 - Open vraag

Vertaal: 'Ik vind pasta lekker, maar ik heb liever sushi'.

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Los estudiantes ... vacaciones este fin de semana.
A
he tenido
B
habéis tenido
C
ha tenido
D
han tenido

Slide 31 - Quizvraag

Hoy, ... (tomar/beber) una taza de café.

Slide 32 - Woordweb

Slide 33 - Tekstslide

¿A qué hora te levantas?
... las 7:30 de la mañana.

Slide 34 - Woordweb

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Vertaal: 'We zijn Spaans aan het leren.'
A
Estoy estudiando alemán.
B
Está trabajando en España.
C
Estamos estudiando español.
D
Yo estoy estudiando español.

Slide 37 - Quizvraag

¿Qué estás haciendo en éste momento?

Slide 38 - Open vraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Woordweb