1. Leer de woorden uit de woordenlijsten (tekstboek) van het Duits naar het Nederlands.
Je krijgt de woorden/zinsdelen als reproductie, dit betekent dat je deze letterlijk naar het Nederlands moet kunnen vertalen.
2. Je krijgt de woorden in de vorm van een toepassingsoefening, je moet ze dus herkennen om in de juiste zinnen te kunnen plaatsen.
3. Je krijgt de woorden in de vorm van een toepassingsoefening waarin je het juiste woord moet uitkiezen in de context van de zin.
4. Woordgroepen maken; dit is een inzicht oefening. Je moet woordgroepen bij elkaar zetten die iets met elkaar te maken hebben en kunnen uitleggen waarom ze bij elkaar horen.