In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
3VM Herhalen H3, 3.1 en 3.2
Slide 1 - Tekstslide
Hierna staan voordelen van sparen en een nadeel van sparen. Wat is het nadeel? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Door te sparen zijn er nu minder aankopen mogelijk.
B
Spaarders krijgen rente van de bank.
C
Sparen maakt dure aankopen mogelijk.
D
Je kan niet zomaar je aandelen omzetten in aankoopnota's.
Slide 2 - Quizvraag
Marit zet elke maand geld opzij op een aparte spaarrekening. Deze spaarrekening geeft een hoge rente, maar Marit moet een boete betalen als zij geld opneemt van deze spaarrekening. Dat is nog nooit gebeurd en Marit is dat ook in de toekomst niet van plan. Beschrijf wat haar reden is om te sparen.
Slide 3 - Open vraag
Bekijk het staafdiagram nog een keer. Marre had vorig jaar € 1.500 op haar Royaalrekening. Dit jaar heeft ze er nog € 900 op staan.
Bereken hoeveel rente Marre dit jaar minder krijgt dan vorig jaar. Laat je berekening zien.
Slide 4 - Open vraag
Anneloes heeft € 12.000 op haar spaarrekening. Ze krijgt 0,5% rente per jaar.
Bereken welk bedrag Anneloes aan rente krijgt na een periode van vier maanden. Laat je berekening zien.
Slide 5 - Open vraag
Jitze neemt geld op van zijn bankrekening. Zijn bankrekening komt daardoor rood te staan. Hoe verschuift de koopkracht als je rood staat bij de bank? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Er verschuift koopkracht naar de toekomst.
B
Er verschuift koopkracht naar het verleden.
C
Er verschuift toekomstige koopkracht naar het nu.
D
De koopkracht zal niet veranderen.
Slide 6 - Quizvraag
Bekijk het staafdiagram. Wesley heeft een inkomen van € 950 per maand. Hij heeft zijn budgetten vastgesteld, maar hij komt geld te kort voor alle budgetten. Hij vangt dat tekort op door zijn spaargeld te gebruiken. Bereken met welk bedrag zijn spaargeld maandelijks vermindert. Laat je berekening zien.
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Open vraag
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 12 - Quizvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 13 - Quizvraag
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 14 - Quizvraag
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 15 - Quizvraag
Bereken de enkelvoudige rente na 1 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€20,00
Slide 16 - Quizvraag
Bereken de samengestelde rente na 2 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€1040,10
B
€1040,20
C
€1040,30
D
€1040,40
Slide 17 - Quizvraag
Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente