Ik voeg de presentaties toe aan Classroom (lesmateriaal)
Je volgt de les aan een tafel of bureau, met je camera aan
Je hebt de microfoon uit (tot je gevraagd wordt te reageren)
Je stelt vragen via de chat
Slide 2 - Tekstslide
Programma
§ 3 Elementair boekhouden
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kunt toelichten wat er in de boekhouding van een bedrijf staat.
Slide 4 - Tekstslide
Jouw 'boekhouding'
Je bezittingen en schulden, bv. saldo op je bankrekening
Je opbrengsten en kosten, bv. je zakgeld, broodje dat je koopt
Saldo op je bankrekening => op een bepaald moment (bv. vandaag, kan morgen weer anders zijn). Voorraadgrootheid
Zakgeld => over een bepaalde periode (bv. voor maand mei). Stroomgrootheid.
Slide 5 - Tekstslide
Boekhouding van bedrijf
Balans
Resultatenrekening of Winst - en verliesrekening
Slide 6 - Tekstslide
Alles waar het bedrijf geld in heeft geïnvesteerd. Stand op een bepaald moment, bv. begin van het jaar.
Waar dat geld vandaan is gekomen: van eigenaren = eigen vermogen. Van anderen = vreemd vermogen / schulden.
Stand op een bepaald moment.
Slide 7 - Tekstslide
Kosten die in een periode gemaakt zijn.
De opbrengsten die in een periode behaald zijn.
Slide 8 - Tekstslide
Boekhouding van bedrijf
Balans
Resultatenrekening of Winst - en verliesrekening
Balans op een bepaald moment => voorraadgrootheden
Resultaat over een bepaalde periode => stroomgrootheden
Slide 9 - Tekstslide
Boekhouding van bedrijf
Dubbel boekhouden: als er geld wordt geïnvesteerd (nieuw bezit) ...
moet een ander bezit afnemen (waarmee het betaald is)
of moet er vermogen bijgekomen zijn (van de eigenaren of een lening van anderen, eigen of vreemd vermogen)
de balans blijft daarmee in balans
Slide 10 - Tekstslide
Er is geïnvesteerd in vaste activa, in vlottende activa en in liquide middelen (geld in kas en op de bank). Verschil vaste en vlottende activa => hoe lang ze in het bedrijf zijn. Vast: langer dan 1 jaar. Vlottend: korter dan 1 jaar.
Debiteuren: klanten die niet meteen, maar later betalen, je hebt dus nog een vordering / iets tegoed (= bezit).
Crediteuren: leveranciers die je niet meteen, maar later gaat betalen, je hebt dus nog een verplichting te betalen (= schuld).
Slide 11 - Tekstslide
Afschrijvingen = waardevermindering van vaste activa.
De kosten die je hebt gemaakt door bv. een machine te kopen, die spreidt je over de hele periode dat de machine gebruikt wordt.
Wat de machine in een bepaalde periode minder waard is geworden (en wat je dus met je opbrengsten wil terugverdienen).
Slide 12 - Tekstslide
Eigen vermogen: het vermogen van de eigenaren. Eigen vermogen neemt toe als er winst wordt gemaakt (wanneer de opbrengsten hoger zijn dan de kosten).