Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.
Je leert zinnen correct begrenzen.
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik
We hebben het de vorige les over de persoonsvorm en zinsdelen gehad.
En je hebt geleerd wat lidwoorden en een zelfstandig naamwoord zijn.
Slide 3 - Tekstslide
Ik eet graag friet. Ik lukt ook pannenkoeken.
Hij fietst graag. Hij vindt lopen saai.
Samenwerken scheelt de leerling veel werk. Het gaat meestal goed.
Ik eet graag friet, maar ik lust ook pannenkoeken.
Hij fietst graag, omdat hij lopen saai vindt.
Samenwerken scheelt de leerling veel werk en meestal gaat het goed.
Slide 4 - Tekstslide
Ikeet graag friet.
Hij fietst graag.
Samenwerken scheelt de leerling veel werk.
ENKELVOUDIGE ZINNEN
Ik eet graag friet, maar lust ook pannenkoeken.
Hij fietst graag, omdat hij lopen saai vindt.
Samenwerken scheelt de leerling veel werk en meestal gaat het goed.
SAMENGESTELDE ZINNEN
Slide 5 - Tekstslide
Instructie
Een zin bestaat uit één persoonsvorm. Dit noemen we een enkelvoudige zin.
Bijv. Jan eet een appel.
Je kunt ook zinnen aan elkaar plakken. Zulke aan elkaar geplakte zinnen, noemen we samengestelde zinnen. Om zinnen aan elkaar te plakken, gebruiken we verbindingswoorden.
Bijv. Jan eet een appel. Hij heeft honger. --> Jan eet een appel, want hij heeft honger.
Voor zulke verbindingswoorden plaats je een komma. De enige verbindingswoorden waar we géén komma bij gebruiken zijn en + of.
Slide 6 - Tekstslide
Instructie
Soms staat er ook aan het begin van de samengestelde zin een verbindingswoord. Dan plaatsen we een komma tussen de 2 persoonsvormen die dan vaak naast elkaar staan.
Bijv. Omdat hij honger heeft, eet Jan een appel.
Slide 7 - Tekstslide
Instructie
Voorbeelden van verbindingswoorden zijn:
Als, doordat, maar, nadat, omdat,
en, terwijl, voordat, want, zodra, of.
Slide 8 - Tekstslide
Oefenen
Maak van deze twee enkelvoudige zinnen, één samengestelde zin. Gebruik een verbindingswoord.
De leerlingen vinden deze les makkelijk. Ze zijn erg slim.
Slide 9 - Tekstslide
Oefenen
Maak van deze twee enkelvoudige zinnen, één samengestelde zin. Gebruik een verbindingswoord.
Tygo had niet geleerd voor zijn proefwerk. Hij haalde een 8.