Hoofdstuk 11 e

Hoofdstuk 11 E
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Klassieke TalenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 11 E

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het meest wezenlijke verschil tussen de versies van Plato en Herodotus van het verhaal van Gyges?
A
Bij Plato speelt de vrouw van de koning geen rol en bij Herodotus wel
B
Bij Herodotus is Gyges een dienaar van de koning, bij Plato een herder
C
Bij Plato heeft de koning geen naam, bij Herodotus wel
D
Bij Herodotus speelt de ring geen rol, bij Plato wel

Slide 2 - Quizvraag

δύο τοιούτω δακτυλίω γενοίσθην,
Hier wordt de dualis gebruikt. Hoe zou de zin eruit zien in 'gewoon' meervoud?
A
τοιούτοι δακτυλίοι γενοίντο
B
τοιαύτα δακτυλία γενοίτο

Slide 3 - Quizvraag

καὶ τὸν μὲν ὁ δίκαιος περιθεῖτο
wat is de juiste vertaling?
A
en de rechtvaardige zou de ene omdoen
B
en de ene zou door de rechtvaardige worden omgedaan

Slide 4 - Quizvraag

τὸν δὲ ὁ ἄδικος
welke stijlfiguur zie je?
A
herhaling
B
antithese
C
ellips
D
asyndeton

Slide 5 - Quizvraag

οὐδεὶς ἂν γένοιτο,
hier is sprake van
A
een irrealis
B
een potentialis

Slide 6 - Quizvraag

γένοιτο wordt hier gebruikt als koppelwerkwoord. Wat is het naamwoordelijk deel van het gezegde?
A
οὐδεὶς
B
οὕτως
C
ἀδαμάντινος
D
ὃς

Slide 7 - Quizvraag

ὡς δόξειεν
Uitleg bij de aantekening: 
hier staat een optativus ofwel:
-omdat de omringende pv's ook allemaal optativi zijn
-omdat Glauco hier eigenlijk de gedachten van een ander weergeeft

Slide 8 - Tekstslide

r.6 ἀδαμάντινος; μείνειενἐν τῇ δικαιοσύνῃ
Welk woord past het best bij de persoon die hier omschreven wordt?
A
halsstarrig
B
dwars
C
ongevoelig
D
brutaal

Slide 9 - Quizvraag

οὐδεὶς ἂν γένοιτο,ὡς δόξειεν,οὕτως ἀδαμάντινος,ὃς ἂν μείνειεν ἐν τῇ δικαιοσύνῃ
καὶ τολμήσειεν ἀπέχεσθαι τῶν ἀλλοτρίωνκαὶ μὴ ἅπτεσθαι,

dan zou er niemand, naar het zou schijnen, zo onbuigzaam zijn, die / dat hij zou volharden in de rechtvaardigheid en het zou opbrengen af te blijven van andermans zaken en ze niet aan te raken -> de consequent rechtvaardige wordt voorgesteld als iemand die bijna stompzinnig aan zijn rechtvaardigheid vasthoudt

Slide 10 - Tekstslide

Lees de aantekening bij ἐξὸν αὐτῷ en kijk naar r9-11. Wat zou iemand met de ring allemaal kunnen doen?
A
stelen, echtbreken, doden, bevrijden
B
alles wat hij wil

Slide 11 - Quizvraag

r.9-11 ὅτι βούλοιτο; ὅτῳ βούλοιτο; οὕστινας βούλοιτο
Hoe heet deze stijlfiguur?
A
trikolon
B
polysyndeton
C
asyndeton
D
anafoor

Slide 12 - Quizvraag

r.8-11
hoewel het hem vrij zou staan om
van de markt onbevreesd te pakken, wat hij maar zou willen
en de huizen binnen te gaan (Ptc.εἰσιόντι ) en naar bed te gaan, met wie hij maar zou willen
en te doden en uit de boeien los te maken, wie hij maar zou willen,
en andere dingen te doen -> wat hij maar wil dus

Slide 13 - Tekstslide

r.8-11 hier wordt vooral verteld
A
wat een onrechtvaardige allemaal doet
B
wat een rechtvaardige allemaal niet zou doen

Slide 14 - Quizvraag

ἐν τοῖς ἀνθρώποις ἰσόθεον ὄντα.
Waarom zouden mensen deze persoon als gelijk aan een god zien?

Slide 15 - Open vraag

r.12-13 δρῶν en ποιοῖ
de betekenis van deze woorden is dezelfde
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

δρῶν < δράω
ποιοῖ < ποιέω
beide werkwoorden betekenen o.a. doen, handelen

Slide 17 - Tekstslide

vertaal r.12-13. Wie worden dus bedoeld met ἀμφότεροι?
A
Gyges en de koning
B
de rechtvaardige en de onrechtvaardige
C
Socrates en Glauco
D
Glauco en Thrasymachus

Slide 18 - Quizvraag

r.12-13
Door zo te handelen zou hij (de rechtvaardige), dus niets anders doen dan de ander (de onrechtvaardige), maar zij zouden beiden op hetzelfde afgaan/naar hetzelfde streven
Niemand is zo rechtvaardig dat hij de verleiding van zo'n ring zou kunnen weerstaan, dus niemand is geheel vrijwillig rechtvaardig, zie f, r.1-2: ὅτι οὐδεὶς ἑκὼν δίκαιος ἀλλ’ ἀναγκαζόμενος, 

Slide 19 - Tekstslide