Schrijfvaardigheid P4

Lesplanning
Terugblik

2 B:
Oefenen met betoog
Opdracht bespreken

2 K: 
Herhaling Lezen 3.3 en 4.3 

Lesafsluiting

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Terugblik

2 B:
Oefenen met betoog
Opdracht bespreken

2 K: 
Herhaling Lezen 3.3 en 4.3 

Lesafsluiting

Slide 1 - Tekstslide

3.4 In deze paragraaf leer je:
• teksten schrijven waarin je overtuigt met argumenten;
• een volgorde (inleiding, kern en slot) in een tekst aanbrengen;
• alinea’s maken en verbanden duidelijk aangeven;
• actief formuleren.

Slide 2 - Tekstslide

Weet je het nog?

  1. Een overtuigende tekst noem je ook wel een betoog..
  2. In een overtuigende tekst staan vooral feiten!
  3. In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening.
  4. Als je vertelt waarom je iets vindt, geef je een argument.

Slide 3 - Tekstslide

Betoog ( ingezonden brief) schrijven
Geef jouw mening over energie drankjes drinken op school 

1. Vind jij dat leerlingen energie drankjes mogen drinken op school?
Vul de zin aan en noteer jouw mening.
Ik vind dat ...

2. Bedenk zoveel mogelijk argumenten bij jouw mening. Noteer je twee beste argumenten.

3. Schrijf de kern van je betoog over het onderwerp ‘energiedrankjes drinken op school’.
• Gebruik je argumenten uit opdracht 2
• Begin ieder argument op een nieuwe alinea.
• Gebruik signaalwoorden.

Opdracht bespreken 


Slide 4 - Tekstslide

Een overtuigende tekst noem je ook wel een...
A
Advertentie
B
Lesboek
C
Betoog
D
Krantenartikel

Slide 5 - Quizvraag

Een overtuigende tekst bestaat uit...
A
Eén alinea
B
Inleiding en kern
C
Inleiding en slot
D
Inleiding, kern en slot

Slide 6 - Quizvraag

4.4 In deze paragraaf leer je:
  • Instructies kort maar krachtig schrijven
  • Alinea's maken
  • Signaalwoorden voor 'volgorde' en 'tijd' gebruiken

Slide 7 - Tekstslide

weten we het nog?
Kenmerken van een instructie tekst zijn:
  1. stap voor stap aangegeven  JA / NEE
  2. zijn de stappen aangegeven met een bolletje, streepje of cijfer  JA / NEE 
  3. zijn de zinnen kort  JA / NEE
  4. de meeste zinnen beginnen met een werkwoord  JA / NEE
  5. Worden vaak signaalwoorden van volgorde gebruikt JA/NEE

Slide 8 - Tekstslide

Een instructie tekst
  • schrijf je stap voor stap
  • beginnen vaak met een werkwoord
  • heeft korte zinnen
  • staan duidelijke afbeeldingen
  • staan signaalwoorden van volgorde

Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden van 'volgorde'
Eerst
Daarna
Terwijl
Alvast
Vervolgens

Slide 10 - Tekstslide

FF Checken
Wat zijn de kenmerken van een instructiezin?
Wat zijn voorbeelden van een instructie tekst?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Oproep schrijven
Een oproep is een dringende vraag aan anderen om iets te doen.
Bijvoorbeeld: om samen te gaan feesten, sporten of samen iemand te gaan helpen.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe ziet een oproep eruit?
Kop: trekt de aandacht; bijvoorbeeld door gebruik van grote of gekleurde letters.
Inleiding: er wordt uitgelegd waar het om gaat.
Kern: informatie die de lezer nodig heeft zoals datum en tijd.
Slot: hier zie je waar je meer informatie kunt krijgen.
 

Slide 15 - Tekstslide

Kop / titel / slogan
Om de aandacht te trekken zorg je voor een:
  •  pakkende titel of slogan
  • schrijf je korte zinnen.
  • spreek je de lezer rechtstreeks aan.


Slide 16 - Tekstslide

Argumenten
Een argument gebruik je om een reden waarom je iets doet of niet doet te onderbouwen. 
Je legt hier dus uit waarom je de oproep doet.
(Kijk in je opdracht goed hoeveel argumenten je moet geven).

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf een oproep
Je wil een feest organiseren, maar kan dit niet alleen.
  • Schrijf een enthousiaste oproep voor je vrienden
  • Vraag je vrienden wie er mee wil helpen. (argumenten)
  • Vertel waarom je dit feest wil organiseren. (argumenten)
  • Zet in je oproep wanneer én waar je dit wil bespreken.

Slide 18 - Tekstslide

 Je hebt 30 minuten de tijd
  • Verzin een titel en schrijf die op.
  • Schrijf een inleiding.
  • Schrijf een kern.
  • Schrijf een slot.
  • Maak gebruik van signaalwoorden van volgorde.
  • Gebruik argumenten.


Slide 19 - Tekstslide