Schrijfvaardigheid P4

Afspraken voor een fijne les
  • Ga op je eigen plek zitten.
  • Pak je boek en je pen voor je.
  • Als je docent praat, dan ben jij stil.
  • telefoon gaat in de telefoontas
  • Geen kauwgom in je mond.


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Afspraken voor een fijne les
  • Ga op je eigen plek zitten.
  • Pak je boek en je pen voor je.
  • Als je docent praat, dan ben jij stil.
  • telefoon gaat in de telefoontas
  • Geen kauwgom in je mond.


Slide 1 - Tekstslide

Argumenten
Een argument gebruik je om een reden waarom je iets doet of niet doet te onderbouwen. 
Je legt hier dus uit waarom je de oproep doet.
(Kijk in je opdracht goed hoeveel argumenten je moet geven).

Slide 2 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid
3.4 schrijven en formuleren
Blz. 29 
Boek B

Slide 3 - Tekstslide

3.4 In deze paragraaf leer je:
• teksten schrijven waarin je overtuigt met argumenten;
• een volgorde (inleiding, kern en slot) in een tekst aanbrengen;
• alinea’s maken en verbanden duidelijk aangeven;
• actief formuleren.

Slide 4 - Tekstslide

Programma
  1. Wat weet je nog?
  2. Samen lezen tekst 1 op blz. 29
  3. Zelfstandig en stil werken aan de opdrachten 2 én 3
  4. Nabespreken opdrachten.
  5. Huiswerk = opdr. 4 en 6

Slide 5 - Tekstslide

weet je het nog?
Kruis de juiste zinnen aan
  1. Een overtuigende tekst noem je ook wel een betoog..
  2. In een overtuigende tekst staan vooral feiten!
  3. In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening.
  4. Als je vertelt waarom je iets vindt, geef je een argument.

Slide 6 - Tekstslide

4.4 In deze paragraaf leer je:
  • Instructies kort maar krachtig schrijven
  • Alinea's maken
  • Signaalwoorden voor 'volgorde' en 'tijd' gebruiken

Slide 7 - Tekstslide

Een instructie tekst
  • schrijf je stap voor stap
  • beginnen vaak met een werkwoord
  • heeft korte zinnen
  • staan duidelijke afbeeldingen
  • staan signaalwoorden van volgorde

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden van 'volgorde'
Eerst
Daarna
Terwijl
Alvast
Vervolgens

Slide 9 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
We bespreken de (gemaakte) opdrachten samen

Je gaat zelfstandig  de opdrachten 
  6 en 7 maken van 4.4 maken 
LET OP! dit is belangrijk voor je toets
Blz. 93

Slide 10 - Tekstslide

Actief formuleren (blz. 32)
 Formuleer zin a, b en c actief. (kort maar krachtig)
Veel leerlingen zitten tijdens de les op hun mobieltje te kijken.
a. Daar kan best iets aan gedaan worden door de directie.
b. Mobieltjes in de les moeten gewoon meteen verboden worden.
c. Er zal dan door de leerlingen veel beter opgelet worden.




Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Oproep schrijven
Een oproep is een dringende vraag aan anderen om iets te doen.
Bijvoorbeeld: om samen te gaan feesten, sporten of samen iemand te gaan helpen.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe ziet een oproep eruit?
Kop: trekt de aandacht; bijvoorbeeld door gebruik van grote of gekleurde letters.
Inleiding: er wordt uitgelegd waar het om gaat.
Kern: informatie die de lezer nodig heeft zoals datum en tijd.
Slot: hier zie je waar je meer informatie kunt krijgen.
 

Slide 15 - Tekstslide

Kop / titel / slogan
Om de aandacht te trekken zorg je voor een:
  •  pakkende titel of slogan
  • schrijf je korte zinnen.
  • spreek je de lezer rechtstreeks aan.


Slide 16 - Tekstslide

Schrijf een oproep
Je wil een feest organiseren, maar kan dit niet alleen.
  • Schrijf een enthousiaste oproep voor je vrienden
  • Vraag je vrienden wie er mee wil helpen. (argumenten)
  • Vertel waarom je dit feest wil organiseren. (argumenten)
  • Zet in je oproep wanneer én waar je dit wil bespreken.

Slide 17 - Tekstslide

 Je hebt 30 minuten de tijd
  • Verzin een titel en schrijf die op.
  • Schrijf een inleiding.
  • Schrijf een kern.
  • Schrijf een slot.
  • Maak gebruik van signaalwoorden van volgorde.
  • Gebruik argumenten.


Slide 18 - Tekstslide

Lees de tekst hieronder. Vul de volgende signaalwoorden van volgorde en tijd in: alvast – daarna – eerst – ten slotte – terwijl – terwijl. 

Op zaterdagochtend help ik mijn broer met zijn huiswerk. We doen alles in een vaste volgorde: [a.] ___gaan we zijn agenda bekijken. [b.] ___ gaat mijn broer de moeilijke opdrachten zoeken.  [c.] ___ ik daarop wacht, ga ik [d.] ___ naar de keuken voor een kopje thee [e.] ___ bespreken we de opdrachten en maken zijn andere huiswerk. [f.] ___ mijn broer  de opdrachten zelfstandig maakt, drink ik mijn thee op.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide