In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
We bespreken Grammatica par. 10 Voorzetsels
We doen een Kahoot Quiz
Slide 1 - Tekstslide
Voorzetsels
§10 Voorzetsels blz 222
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorzetsel?
Slide 3 - Woordweb
Voorzetsels
Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. )
Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz - bijvoorbeeld: opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz