Week 48

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on peut faire
pour rester en forme?
(mag in NL)

Slide 2 - Woordweb

Le programme:
* Répéter bloc A et C
* Corriger les devoirs
* Lire: bloc B (rester en forme, comment?)
* Bloc G: le verbe pouvoir
* Quizlet live

Slide 3 - Tekstslide

Vous êtes prêts?
- Hoe maak je zinnen ook alweer vragend?

Slide 4 - Tekstslide

Maak de zin op 3 manieren vragend.
Il est professeur.

Slide 5 - Open vraag

Traduisez:
wanneer
A
comment
B
quand
C
qui
D
qu'est-ce que

Slide 6 - Quizvraag

Traduisez:
waar
A
B
qui
C
combien
D
comment

Slide 7 - Quizvraag

Traduisez:
waarom
A
qui
B
combien
C
comment
D
pourquoi

Slide 8 - Quizvraag

Traduisez:
gezond
A
mauvais pour la santé
B
parce que
C
bon pour la santé
D
être en forme

Slide 9 - Quizvraag

Traduisez:
belangrijk
A
seulement
B
important
C
rester
D
avoir faim

Slide 10 - Quizvraag

Traduisez:
honger hebben
A
avoir soif
B
avoir faim
C
être en forme
D
selon moi

Slide 11 - Quizvraag

Corriger les devoirs
Ex. 6a (p. 51 WB)
1. forme
2. la santé
3. manges
4. fruits
5. légumes
6. important

Slide 12 - Tekstslide

Ex. 6b
1. depuis quand = sinds wanneer
2. parce que = omdat
3. j'ai faim = ik heb honger (komt van avoir faim)
4. seulement = alleen
5. comme = als
6. selon moi = volgens mij 

Slide 13 - Tekstslide

Ex. 7
  1. Je mange trois fruits par jour et je fais du foot.
  2. Je suis végétarien.
  3. Depuis l'âge de 10 ans.

Slide 14 - Tekstslide

Ex. 13b (p. 56 WB)
?
Est-ce que
Omkering
1
X
2
X
3
X
4
X
5
X
6
X

Slide 15 - Tekstslide

Ex. 13d
  1. Tu fais du sport? / Fais-tu du sport? / Est-ce que tu fais du sport?
  2. Vous mangez de la viande? / Mangez-vous de la viande? / Est-ce que vous mangez de la viande?
  3. Tu dors beaucoup? / Dors-tu beaucoup? / Est-ce que tu dors beaucoup?
  4. Il fait de la natation? / Fait-il de la natation? / Est-ce qu'il fait de la natation? 
  5. Elle est bien dans sa peau? / Est-elle bien dans sa peau? / Est-ce qu'elle est bien dans sa peau? 

Slide 16 - Tekstslide

Ex. 14a
1. Pourquoi
2. Quand
3. Qu'est-ce que
4. Comment
5. Qui
6. Où

Slide 17 - Tekstslide

Ex. 14b
1. Comment
2. Où
3. Qu'est-ce que
4. Pourquoi
5. Quand
6. qui

Slide 18 - Tekstslide

Ex. 14cd
1. Quand est-ce que tu vas à l'école? = Wanneer ga jij naar school?
2. Où est-ce que tu fais du sport? = Waar sport jij?
3. Pourquoi est-ce qu'ils ne mangent pas de viande? = Waarom eten zij geen vlees?
4. Qu'est-ce qu'elle aime comme sport? = Welke sport vindt zij leuk? / Van welke sport houdt zij?

Slide 19 - Tekstslide

Ex. 14e
  1. Comment tu t'appelles?
  2. Tu habites où?
  3. Tu as quel âge?
  4. Qui est ton meilleur ami?
  5. Qu'est-ce que tu fais?
  6. Comment tu trouves ton professeur? 

Slide 20 - Tekstslide

Bloc B (p. 25 TB)
Ex. 8: p. 52 WB

ex. 8ab: en classe
ex. 8c: lisez individuel, après faites l'exercice

Slide 21 - Tekstslide

Bloc G
Titel:
het werkwoord pouvoir (kunnen)

Schrijf het volgende rijtje op (zie volgende slide)

Slide 22 - Tekstslide

Vervolg
Ik kan = 
Jij kunt = 
Hij kan =
Zij kan =
Wij kunnen =
Jullie kunnen/u kunt =
Zij kunnen =
Luister naar het liedje! En vul in.  

Slide 23 - Tekstslide

Vervolg
Ik kan = je peux
Jij kunt = tu peux
Hij kan = il peut
Zij kan = elle peut
Wij kunnen = nous pouvons / on peut
Jullie kunnen/u kunt = vous pouvez
Zij kunnen = ils/elles peuvent

Slide 24 - Tekstslide

Passé composé
2 stappen:
1. vorm van avoir
2. voltooid deelwoord
bij pouvoir is het voltooid deelwoord: pu (gekund)

Ik heb gekund = j'ai pu
Wij hebben gekund = nous avons pu
Stap 1 verandert dus, stap 2 niet!                       *Waarom is dit een handig ww?

Slide 25 - Tekstslide

Au travail!
* Faites ex. 10, 11, 25cdef. + contrôle devoirs!
* Temps: 15 minutes.
* Travail individuel ou à deux.
* Questions? Posez-les!
* Prêt? Corrigez svp!

Après -> Quizlet live.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide