27 november 2020

2H2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2H2

Slide 1 - Tekstslide

Les devoirs
Huiswerk voor vandaag:
Maken: 13 & 14
Leren: vocabulaire AB, grammaire C, être, avoir, faire, aller 
Maken/doen voor de volgende les: 
In werkboek: 17, 18
Leren voor de volgende les:
Chapitre 2: vocabulaire BE, grammaire C être, avoir, faire, aller, regelmatige ww vervoegen
Programme d'aujourd'hui:
(Programma van vandaag)
Faire ex. 13b
Bespreken ex. 13 & 14

Slide 2 - Tekstslide

13b

Slide 3 - Tekstslide

rr
  • Samen ex. 13 & 14 bespreken

  • Maak de opdracht op het bord in je schrift
  • Deze gaan we volgende week nakijken
  • Zoek moeilijke woorden op in de woordenlijst achterin je tekstboek


Klaar? 
Leren: Vocabulaire ABE, grammaire C

Je mag ook doorwerken in je werkboek (17, 18, 19ab, 20, 21, etc)



Slide 4 - Tekstslide

Vul het juiste vraagwoord in: comment / quand / où / pourquoi / combien / qui / quoi

1. ______ est-ce que tu vas en vacances cet été? En France.
2. ___________ fait-on des crêpes? J'ai besoin d'une recette.
3. ___________ coûte cette jupe? 29 euros.
4. ___________ le film commence-t-il? À 9 heures.
5. ________ est ton meilleur ami ? Pierre.
6. ____________ de cigarettes par jour fumez-vous ? A peu près un paquet.
7. ___________ vont-ils s'épouser ? L’année prochaine.
8. Bonjour, ___________ vas-tu aujourd'hui? Ça va bien, merci.
9. __________ trouves-tu mes poèmes? Touchants.
10. __________ est-ce que tu reviens de Toronto ? Dans trois jours.

timer
15:00
Klaar? Werk verder in je werkboek

Slide 5 - Tekstslide

Réponses ex. 13 & 14
13c
1. Omkering
2. Est-ce que
3. gewone zin vragend uitgesproken
4. Est-ce que
5. Omkering
6. Gewone zin vragen uitgesproken
13d
1. Tu fais du sport? / Est-ce que tu fais du sport? / Fais-tu du sport?
2. Zin + ? / Est-ce que vous mangez de la viande? / Mangez-vous de la viande?
3. Zin + ? / Est-ce que tu dors beaucoup? / Dors-tu beaucoup?
4. Zin + ? / Est-ce qu'il fait de la natation? / Fait-il de la natation?
5. Zin + ? / Est-ce qu'elle est bien dans sa peau? / Est-elle bien dans sa peau?


14a
1. pourquoi
2. quand
3. qu'est-ce que
4. comment
5. qui
6. où
14b
1. comment
2. où
3. qu'est-ce que
4. pourquoi
5. quand
6. qui
14c
1. Quand est-ce que tu vas à l'école?
2. Où est-ce que tu fais du sport?
3. Pourquoi est-ce qu'ils ne mangent pas de viande?
4. Qu'est-ce qu'elle aime comme sport?
14d
1. Wanneer ga je naar school?
2. Waar sport jij? / Waar doe jij aan sport?
3. Waarom eten zij geen vlees?
4. Welke sport vindt zij leuk?
14e
1. Comment tu t'appelles?
2. Tu habites où?
3. Tu as quel âge?
4. Qui est ton meilleur ami?
5. Qu'est-ce que tu fais?
6. Comment tu trouves ton prof?

Slide 6 - Tekstslide

Vocabulaire E

Slide 7 - Tekstslide

Les devoirs







Vrijdag 11 december: SO voca ABE, grammaire CG
Huiswerk voor vandaag:
Maken: 13 & 14
Leren: vocabulaire AB, grammaire C, être, avoir, faire, aller 
Maken/doen voor de volgende les: 
In werkboek: 17, 18
Leren voor de volgende les:
Chapitre 2: vocabulaire BE, grammaire C être, avoir, faire, aller, regelmatige ww vervoegen

Programme d'aujourd'hui:
(Programma van vandaag)
Faire ex. 13b
Bespreken ex. 13 & 14

Slide 8 - Tekstslide

Filmpje "C'est quoi, le tunnel sous la Manche?"

Pak een schrift
1e keer kijken (zonder geluid): schrijf op waar het filmpje over gaat
2e keer kijken (met geluid): vragen beantwoorden

Slide 9 - Tekstslide

0

Slide 10 - Video

4

Slide 11 - Video

00:23
François Mitterand was in 1986 de .... van Frankrijk
A
koning
B
prins
C
president
D
hertog

Slide 12 - Quizvraag

00:34
In hoeveel tijd kun je door de tunnel nu van Frankrijk naar Engeland?
A
15 minutes
B
25 minutes
C
35 minutes
D
45 minutes

Slide 13 - Quizvraag

00:51
Hoeveel meter ligt de tunnel onder het water?
A
10 meter
B
20 meter
C
30 meter
D
40 meter

Slide 14 - Quizvraag

01:24
De Eurostar vervoert goederen
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag