In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Thema: Ecologie en milieu
Basisstof 2
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik les 1
Je kunt beargumenteren wanneer je iets natuur noemt
Je weet wat ecologie betekent
Je weet wat een ecoloog voor werk doet
Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen
Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen benoemen.
Je kunt veranderingen van abiotische en biotische factoren beschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk les 1: Lezen en Maken:
Lezen blz. 8 t/m 15
Maken BS 1 Organismen opdr. 1 t/m 6
Bundel staat in teams en is uitgedeeld.
Slide 3 - Tekstslide
Tolerantie
Is het vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.
Vissen hebben verschillende tolerantie niveau's voor de abiotische factor zuurstof. Zuurstof is bij deze vissen een beperkende factor (zonder kunnen ze niet leven).
Het tolerantiegebied is het gebied tussen de minimum en maximum waarde van een abiotische factor waarbij een soort kan leven.
Slide 4 - Tekstslide
Definitie populatie
Een verzameling individuen van één soort in een bepaald gebied die met elkaar kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen.
Relaties tussen soortgenoten gaan altijd om voedsel en/of voortplanting. Hierbij kan samengewerkt worden (coöperatie) of zijn de individuen concurrenten.
Slide 5 - Tekstslide
Begrippen B1
ecologie
biosfeer
levensgemeenschap
biotische factoren
abiotische factoren
biotoop
ecosysteem
habitat
soortensamenstelling
verspreidingsgebied (areaal)tolerantie
optimum
stress zone
beperkende factor
Ken jij de begrippen? Huiswerk gemaakt?
Slide 6 - Tekstslide
Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor
Slide 7 - Quizvraag
De plaats waar een bepaald organisme voorkomt, omdat de abiotische en biotische factoren van die plaats voldoet aan de eisen van het organise noem je:
A
een levensgemeenschap
B
een habitat
C
een niche
D
een biotoop
Slide 8 - Quizvraag
In een vijver leven onder andere algen, waterplanten, watervlooien, waterkevers en stekelbaarsjes. Maken deze organismen deel uit van dezelfde populatie?
A
WEL
B
NIET
Slide 9 - Quizvraag
Goede voorbeelden van aquatische ecosystemen zijn:
A
Een meer, een vijver, een beek
B
De waddenzee, een weiland, een spreng
C
Een slik, een bos, een rivier
D
Een oceaan, een rivier oever, een laguna
Slide 10 - Quizvraag
Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen
Slide 11 - Sleepvraag
Hoe noem je alle populaties in een gebied?
A
een ecosysteem
B
een levensgemeenschap
C
een individu
D
een biotoop
Slide 12 - Quizvraag
Merels en mussen, die leven in hetzelfde bos, behoren tot dezelfde populatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Een weiland is een ...
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
Populatie
D
Ecosysteem
Slide 14 - Quizvraag
Welk niveau van ecologie zie je hier?
A
Ecosysteem
B
Levensgemeenschap
C
Populatie
D
Individu
Slide 15 - Quizvraag
Wat is ecologie?
A
Het deel van biologie dat de opbouw van organismen onderzoekt.
B
Het deel van biologie dat gaat over voortplanting.
C
Het deel van de biologie dat relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt.
D
Het deel van biologie dat gedrag onderzoekt
Slide 16 - Quizvraag
Door klimaatverandering warmt de zee op. Voor sommige organismen wordt de temperatuur op een bepaalde plek onaangenaam. Wat verandert er voor vissen?
A
Het tolerantiegebied verschuift
B
Het verspreidingsgebied verschuift
Slide 17 - Quizvraag
In een bepaald ecosysteem in het binnenland komen alleen planten voor met dikke, kleine bladeren. De grootste kans om dit ecosysteem aan te treffen heb je in een gebied met een ...
A
droog en warm klimaat.
B
koud en vochtig klimaat.
C
vochtig en warm klimaat.
D
koud en droog klimaat.
Slide 18 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een levensgemeenschap?
A
Een kudde schapen.
B
Alle dieren in een bos.
C
Alle dieren en planten in een grasland.
D
Alle mieren uit een mierenkolonie.
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een biotoop?
A
Alle organismen in een gebied
B
Alle abiotische factoren in een gebied
C
alle levende dingen in de wereld
D
Alle abiotische factoren die bestaan
Slide 20 - Quizvraag
Welke optimumkromme hoort bij zonplanten en welke bij schaduwplanten?
A
rood: schaduwplanten, blauw: zonplanten
B
rood: zonplanten, blauw: schaduwplanten
Slide 21 - Quizvraag
De biotoop van een pinguin is...
A
De Noordpool
B
De Zuidpool
Slide 22 - Quizvraag
In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort
Slide 23 - Quizvraag
Leerdoelen B2
Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrentie en van coöperatie onderscheiden.
Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
You are either with me or against me
Coöperatie vs. concurrentie
Slide 26 - Tekstslide
Concurrentie
Concurrentie is de strijd om bijvoorbeeld
voedsel, woonruimte en partner...
Slide 27 - Tekstslide
Concurrentie
Binnen een populatie
Slide 28 - Tekstslide
Concurrentie
Competitie, strijd binnen een populatie.
Bij sterke concurrentie grote selectiedruk.
De best aangepaste aan het milieu hebben de grootste overlevingskansen.
Concurrentie om bijv. nestgelegenheid, voedsel, partner ...
Voorbeeld: cheetah's in Afrika - population bottelneck
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Concurrentie
Tussen populaties
Slide 31 - Tekstslide
INTRAspecifieke concurrentie
INTERspecifieke concurrentie
Slide 32 - Tekstslide
In een levensgemeenschap leven populaties van verschillende soorten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Coöperatie
Voortplanting, denk aan balts, zó worden soortgenoten herkend.
Voedsel zoeken,
bijvoorbeeld bij leeuwen, waar
in groepen gejaagd wordt.
Verdedigen tegen predatoren,
bijvoorbeeld bij een school vissen
Slide 34 - Tekstslide
Wanneer een buitenstaande leeuw een bestaande troep probeert binnen te dringen vechten de mannetjes om het territorium. Waar is dit een voorbeeld van?
A
Interspecifieke concurentie
B
Intraspecifieke concurentie
Slide 35 - Quizvraag
Symbiose
Langdurig samenleven van organismen van verschillende soorten .
3 soorten symbiose:
Mutualisme
Commensalisme
Parasitisme
Slide 36 - Tekstslide
Symbiose
Slide 37 - Tekstslide
Mutualisme
Beide voordeel
Een organisme leeft op of in een gastheer. Beide hebben voordeel. Bijv.Korstmos, mieren en bladluizen, anemoon en heremietkreeft, koraal, bloem en insect, darmflora, krokodilwachter
Slide 38 - Tekstslide
Commensalisme
Een organisme leeft op of in een gastheer. De gastheer heeft er geen nadeel van.
Bijv. groene alg op een boom, loodsmannetje, koereiger
Dus: een voordeel, de ander geen voor- of nadeel,
Slide 39 - Tekstslide
Parasitisme
Een organisme leeft op of in een gastheer. De gastheer heeft er nadeel van.