hoofdpersoon = het belangrijkste personage: je weet wat hij/zij denkt en voelt . Vaak één in een boek, soms meerdere hoofdpersonen
andere personages in je boek zijn bijfiguren: je leert ze kennen door wat ze zeggen en doen.
Slide 3 - Tekstslide
LEESTIJD!
Pak je leesboek erbij!
timer
15:00
Bedenk tijdens het lezen wie de hoofdpersoon is.
Wat weet je al van hem/haar?
Slide 4 - Tekstslide
Stel je hoofdpersoon voor
aan de klas...
Bijvoorbeeld:
Mijn hoofdpersoon heet...
Hij/zij woont in ...
Hij/zij is ...
Hij/zij voelt zich ...
Zijn/haar probleem ...
Hij/zij wil heel graag ...
Slide 5 - Tekstslide
Verzonnen
Vooral voor je plezier
/ \
Niet verzonnen
Vooral om iets te weten te komen
Fictie Non-fictie
Realistisch
Niet-realistisch
Zou echt kunnen gebeuren
Zou niet echt kunnen gebeuren
Slide 6 - Tekstslide
hoofdpersoon
Je leert hem/haar kennen door wat hij/zij zegt, doet én denkt en voelt.
Vaak is er één hoofdpersoon, soms zijn er meerdere.
Door de gedachten en gevoelens te lezen van het personage,
begrijp je ook het gedrag van het personage beter.
Slide 7 - Tekstslide
Bijpersonen
Vaak leer je hem/haar alleen kennen door wat ze zeggen en doen, soms ook door wat ze denken en voelen.
Slide 8 - Tekstslide
Rafael
Samen lezen tekst 1, blz. 72
Maken opdracht 1 in je schrift
Slide 9 - Tekstslide
www.bing.com
Slide 10 - Link
Rafael
samen lezen tekst 2
maken opdracht 2,
zelf lezen tekst 3 en maken opdracht 3
(als je klaar bent, kun je alvast verder met opdracht 4 (= huiswerk morgen 7 februari. Heb je in de digitale methode grammatica onderwerp al af?! = huiswerk morgen!)