H5 Lezen: functiewoorden

Lezen: functiewoorden

Doel: Je kunt de functie van alinea's in een tekst benoemen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen: functiewoorden

Doel: Je kunt de functie van alinea's in een tekst benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Functiewoorden
-Geeft in één woord de bedoeling (functie) weer van dat stukje tekst binnen een grotere tekst. 
-De functiewoorden zijn grammaticale woorden die dienen om bepaalde betrekkingen tussen zinsdelen uit te drukken. 
-Op zichzelf hebben functiewoorden geen betekenis. 

Slide 2 - Tekstslide

functiewoorden versus inhoudswoorden
Woorden in een zin zijn ruwweg te verdelen in twee soorten. Er zijn inhoudswoorden die naar iets in de werkelijkheid verwijzen en waarbij onmiddellijk een beeld opdoemt, zoals bij de woorden ‘boom’, ‘hond’ en ‘rennen’. 
Daarentegen zijn er ook woorden die niet naar iets verwijzen en alleen een functie binnen de zin hebben. Voorzetsels zoals op, tot, in, onder, te en naar en lidwoorden zoals de, het, een zijn goede voorbeelden. 

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijk de zinnen
Zin 1. Ella komt in deze buurt te wonen
Zin 2. Ella komt in deze buurt wonen

Slide 4 - Tekstslide

Bij welke zin verhuist Ella door omstandigheden buiten haar om?
Zin 1. Ella komt in deze buurt te wonen
Zin 2. Ella komt in deze buurt wonen
A
Zin 1
B
Zin 2

Slide 5 - Quizvraag

Anekdote
Het hulpwerkwoord komen is een wonderlijk werkwoord, want het is het enige hulpwerkwoord dat zowel met als zonder ‘te’ kan optreden. Niemand zegt zin 3 met ‘te’ met het hulpwerkwoord ‘gaan’ maar wel zin 4 zonder ‘te’:
Zin 3. Hij gaat hier te wonen
Zin 4. Hij gaat hier wonen

Slide 6 - Tekstslide

Lijst met functiewoorden
Aanleiding – Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
Afweging – Nadenken over wat het beste is.
Anekdote – Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Argument – Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen

Slide 7 - Tekstslide

Ik geef deze les omdat het oefenen van functiewoorden belangrijk is.
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 8 - Quizvraag

Het is voor alle vakken belangrijk dat je de betekenis van de functiewoorden kent.
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 9 - Quizvraag

Moeten we functiewoorden alleen bij het vak Nederlands oefenen? Of bij alle vakken?
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 10 - Quizvraag

functiewoorden verwijzen niet naar iets in de wereld buiten ons; er is geen beeld te bedenken bij een voorzetsel zoals ’te’ of lidwoord ‘de’.
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 11 - Quizvraag

Oefenen
Oefen met de betekenis van de functiewoorden (reproductie)
Link staat onder het huiswerk van vandaag




Klaar? Telefoon weg en kom een cijfer halen (1 t/m 9)

Slide 12 - Tekstslide

Expertgroepen
1. Kies een functiewoord
2. Lees tekst 6 (blz. 149/150) 
3. Zoek in de tekst een tekstgedeelte die bij jullie functiewoord past. 
4. Presenteer het tekstgedeelte aan de klas en laat raden welk functiewoord jij had gekozen. Klopt het?

Slide 13 - Tekstslide

Zoek je groepje en lees tekst 6 (bl.z 149/150)
1: Aanleiding 
2: Constatering
3: Probleemstelling
4: Argument 
5: Gevolg(en) – Wat uit iets voortvloeit.
6: Nuancering - Het verduidelijken van iets 
7: Uitwerking - Extra, nauwkeuriger omschreven informatie
8: Afweging - Nadenken over wat het beste is
9: Weerlegging

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 4 op blz. 151 van je boek
Klaar? Inleveren en aftekenkaart laten aftekenen




Slide 15 - Tekstslide

Domein
Boek periode 3 kiezen
Literair gesprek boek periode 2
Planner afmaken
Betoog ingeleverd?


Slide 16 - Tekstslide

Beknopte bijzin herkennen
Een tegenargument dat we niet kunnen negeren is.

Slide 17 - Tekstslide