H2 Lezen: functiewoorden

Lezen: functiewoorden

Doel: Je kunt de functie van alinea's in een tekst benoemen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen: functiewoorden

Doel: Je kunt de functie van alinea's in een tekst benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Functiewoorden
-Geeft in één woord de bedoeling (functie) weer van dat stukje tekst binnen een grotere tekst. 
-De functiewoorden zijn grammaticale woorden die dienen om bepaalde betrekkingen tussen zinsdelen uit te drukken. 
-Op zichzelf hebben functiewoorden geen betekenis. 

Slide 2 - Tekstslide

functiewoorden versus inhoudswoorden
Woorden in een zin zijn ruwweg te verdelen in twee soorten. Er zijn inhoudswoorden die naar iets in de werkelijkheid verwijzen en waarbij onmiddellijk een beeld opdoemt, zoals bij de woorden ‘boom’, ‘hond’ en ‘rennen’. 
Daarentegen zijn er ook woorden die niet naar iets verwijzen en alleen een functie binnen de zin hebben. Voorzetsels zoals op, tot, in, onder, te en naar en lidwoorden zoals de, het, een zijn goede voorbeelden. 

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijk de zinnen
Zin 1. Ella komt in deze buurt te wonen
Zin 2. Ella komt in deze buurt wonen

Slide 4 - Tekstslide

Bij welke zin verhuist Ella door omstandigheden buiten haar om?
Zin 1. Ella komt in deze buurt te wonen
Zin 2. Ella komt in deze buurt wonen
A
Zin 1
B
Zin 2

Slide 5 - Quizvraag

Anekdote
Het hulpwerkwoord komen is een wonderlijk werkwoord, want het is het enige hulpwerkwoord dat zowel met als zonder ‘te’ kan optreden. Niemand zegt zin 3 met ‘te’ met het hulpwerkwoord ‘gaan’ maar wel zin 4 zonder ‘te’:
Zin 3. Hij gaat hier te wonen
Zin 4. Hij gaat hier wonen

Slide 6 - Tekstslide

Lijst met functiewoorden
Aanleiding – Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
Afweging – Nadenken over wat het beste is.
Anekdote – Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Argument – Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen

Slide 7 - Tekstslide

De reden van deze les is het verbeteren van de tekstanalyse
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 8 - Quizvraag

Het is voor alle vakken belangrijk dat je de betekenis van de functiewoorden kent.
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 9 - Quizvraag

Moeten we functiewoorden alleen bij het vak Nederlands oefenen? Of bij alle vakken?
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Een boek is als een tuin die men in zijn zak draagt
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Argument

Slide 11 - Quizvraag

Oefenen
Oefen met de betekenis van de functiewoorden (reproductie)
Link staat onder het huiswerk van vandaag




Klaar? Telefoon weg en kom een cijfer halen (1 t/m 9) 
Lees tekst 2 (blz. 92 t/m 94)

Slide 12 - Tekstslide

Zoek je groepje en lees tekst 2 (blz. 92 t/m 94)


1. Aanleiding                                             6. Constatering
2. Argument                                              7. Conclusie
3. Uitwerking                                            8. Weerlegging
4. Afweging                                               9. Definitie
5. Gevolgen                                               10. Voorwaarde



Slide 13 - Tekstslide

Expertgroepen
1. Kies een functiewoord
2. Lees tekst 2 (blz. 92 t/m 94) 
3. Zoek in de tekst een tekstgedeelte bij jullie functiewoord
4. Presenteer het tekstgedeelte aan de klas (domein)
Laat de klas raden welk functiewoord jullie hadden, klopt het?

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 2 op blz. 92 van je boek
Klaar? Uitwerken tekstanalyse tekst 2




Slide 15 - Tekstslide

Zoek je groepje en lees tekst 2 (blz. 92 t/m 94)

1. Aanleiding
2. Argument ‘Ze kunnen vaak veel meer dan hun cijfers laten zien.’
3. Uitwerking: Inspirerend speelgoed, ouders die spelletjes meespelen, boeken, vakanties (prikkels uit de omgeving).
4. Afweging: Enerzijds is het belangrijk dat tieners risico’s nemen en onverstandige dingen doen, want daar leren ze van. Anderzijds moet er ook iemand op een aardige manier tegen ze zeggen waarom bepaalde dingen niet kunnen.
5. Gevolgen: Je hersenen leren er veel van (8) Je ervaart consequenties
6. Constatering (Alinea 10, MRI scan)
7. Conclusie
8. Weerlegging (kadertekst)
9. Definitie (alinea 7, executieve functies)
10. voorwaarde (alinea 8, eerst misgaan en dan feedback)


Slide 16 - Tekstslide

Succescriteria tekstanalyse
1. Ik kan de tekst indelen in alinea's
2. Ik weet de betekenis van de moeilijke woorden in de tekst
3. Markeer de kernzinnen (eerste, tweede of laatste plaats
4. Ik ken de signaalwoorden en tekstverbanden
5. Ik kan de hoofdgedachte samenvatten
Next step: Ik weet voor welk publiek de tekst bedoeld is 

Slide 17 - Tekstslide

Domein
Voer de tekstanalyse uit op tekst 2

Slide 18 - Tekstslide

Bewijs 1
Zet strepen tussen de alinea's 

Slide 19 - Tekstslide

Bewijs 2
Doe de Kahoot met moeilijke woorden

Slide 20 - Tekstslide

Bewijs 3
Markeer de kernzinnen
(eerste, tweede of laatste zin?)

Slide 21 - Tekstslide

Bewijs 4 
Markeer de signaalwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Bewijs 5
Wat is de hoofdgedachte?


Slide 23 - Tekstslide

Analyse afronden
Welke structuur heeft de tekst?
Wat is het tekstdoel?
Wat is de tekstsoort?

Slide 24 - Tekstslide