week 2 b2

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
Lesboek Nieuw Nederlands
Leesboek
Schrift en pen
timer
15:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
Lesboek Nieuw Nederlands
Leesboek
Schrift en pen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
Lesboek Nieuw Nederlands
Leesboek
Schrift en pen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
Lesboek Nieuw Nederlands
Leesboek
Schrift en pen
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Lesdoelen
2. Mededelingen
3. Onbekende woorden
4. Aan het werk
5. Huiswerk en evaluatie 


Slide 4 - Tekstslide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten? 

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat fictie en non-fictie is. 
2. Ik weet wat personages, hoofdpersonen, bijfiguren zijn. Ook weet ik wat inleven is. 
3. Ik weet wat een woordraadstrategie is. 
4. Ik weet welke woordraadstrategieën er zijn. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie? 

Slide 7 - Tekstslide

Fictie                       Non-Fictie
verzonnen
(realistisch/niet-realistisch)

Voorbeelden:
leesboeken en strips
films
toneelstukken
gedichten
niet verzonnen


Voorbeelden:
schoolboeken
nieuwsberichten
kookboeken
handleidingen


Slide 8 - Tekstslide

Setting en sfeer
- Plaats
- Tijd
- Omstandigheden

Slide 9 - Tekstslide

Personages
Wat is een personage?
Alle personen die een rol spelen in een verhaal.
 1. De hoofdpersoon: het belangrijkste personage
2. Bijfiguren: andere personages
Inleven: je kunt het gedrag van de personages beter begrijpen door wat zij meemaken en door wat zij voelen. 

Slide 10 - Tekstslide

Onbekende woorden 
Woordraadstrategie: de betekenis van een woord ontdekken door een strategie toe te passen. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Woordraadstrategieën 
Een synoniem zoeken.
(Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis)
  • Kijk in dezelfde zin of de zin ervoor of erna. 
Jantje was op vakantie heel erg blij. Hij was zo vrolijk, omdat hij naar Frankrijk ging. 

Slide 13 - Tekstslide

Woordstrategieën
Een omschrijving zoeken.
(Een omschrijving is een verdere uitleg van wat erin de tekst wordt bedoeld)
  • Omschrijvingen kun je vaak vinden tussen haakjes of tussen komma's.
Jantje heeft in Frankrijk veel akkerbouw, een vorm van landbouw, gezien.

Slide 14 - Tekstslide

Woordstrategieën 
Een voorbeeld zoeken. 
  • Er komt vaak een voorbeeld na de woorden: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van. Of voorbeelden staan na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma's
Tegenwoordig maakt iedereen gebruik van apps, zoals Snapchat en Instagram.

Slide 15 - Tekstslide

Woordstrategieën 
Een tegenstelling zoeken. 
(Een tegenstelling is een woord dat precies het tegenovergestelde betekent)
  • Zoek signaalwoorden, zoals: maar, echter, toch en daarentegen.
Jantje zijn vakantie was plezant, maar soms was het stom

Slide 16 - Tekstslide

Woordstrategieën
Een bekend woorddeel zoeken. 
  • Kijk naar welke delen van het woord jij al kent. 
Fietspomppreparatiesetje 
  • Kijk of er een voor- of achtervoegsel voor/achter het woord staat. 
Ongezond en naamloos

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Je werkt in stilte.
  • Maak opdracht 1 en 2 van blz. 11
Heb je vragen? Steek je hand op.
Klaar? Lezen in je leesboek.

timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Samenwerken 
  • Je mag zachtjes overleggen.
  • Maak opdracht 1 en 2 van blz. 11
Heb je vragen? Steek je hand op.
Klaar? Ga lezen in je leesboek.
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Maken
Opdracht 1 en 2 van blz. 11

Slide 20 - Tekstslide

Galgje

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat fictie en non-fictie is.
2. Ik weet wat personages, hoofdpersonen, bijfiguren zijn. Ook weet ik wat inleven is.
3. Ik weet wat een woordraadstrategie is.
4. Ik weet welke woordraadstrategieën er zijn. 

Slide 22 - Tekstslide

Evaluatie
Wat heb je geleerd deze les?
Wat ging er goed?
Wat kan beter?

Slide 23 - Tekstslide